Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. legeren:
  2. leger:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor legeren (Nederlands) in het Zweeds

legeren:

legeren werkwoord (legeer, legeert, legeerde, legeerden, gelegeerd)

  1. legeren
    tälta; ligga i läger
    • tälta werkwoord (tältar, tältade, tältat)
    • ligga i läger werkwoord (ligger i läger, låg i läger, legat i läger)

Conjugations for legeren:

o.t.t.
  1. legeer
  2. legeert
  3. legeert
  4. legeren
  5. legeren
  6. legeren
o.v.t.
  1. legeerde
  2. legeerde
  3. legeerde
  4. legeerden
  5. legeerden
  6. legeerden
v.t.t.
  1. heb gelegeerd
  2. hebt gelegeerd
  3. heeft gelegeerd
  4. hebben gelegeerd
  5. hebben gelegeerd
  6. hebben gelegeerd
v.v.t.
  1. had gelegeerd
  2. had gelegeerd
  3. had gelegeerd
  4. hadden gelegeerd
  5. hadden gelegeerd
  6. hadden gelegeerd
o.t.t.t.
  1. zal legeren
  2. zult legeren
  3. zal legeren
  4. zullen legeren
  5. zullen legeren
  6. zullen legeren
o.v.t.t.
  1. zou legeren
  2. zou legeren
  3. zou legeren
  4. zouden legeren
  5. zouden legeren
  6. zouden legeren
en verder
  1. ben gelegeerd
  2. bent gelegeerd
  3. is gelegeerd
  4. zijn gelegeerd
  5. zijn gelegeerd
  6. zijn gelegeerd
diversen
  1. legeer!
  2. legeert!
  3. gelegeerd
  4. legerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor legeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ligga i läger legeren
tälta legeren

Verwante woorden van "legeren":


Wiktionary: legeren


Cross Translation:
FromToVia
legeren legera alloy — mix or combine

legeren vorm van leger:

leger [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het leger (krijgsmacht; legermacht; strijdmacht; troepenmacht)
    beväpnade styrkor; styrka; armé
  2. het leger (strijdmacht; heir; legermacht; krijgsmacht)
    stridsmakt
  3. het leger (hol van een dier; hol; schuilplaats)
    håla; mysrum
    • håla [-en] zelfstandig naamwoord
    • mysrum [-ett] zelfstandig naamwoord
  4. het leger (hazenleger; lager)
    läger
    • läger [-ett] zelfstandig naamwoord

leger bijvoeglijk naamwoord

  1. leger (militair)
    militäriskt; militärt; militärisk

Vertaal Matrix voor leger:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
armé krijgsmacht; leger; legermacht; strijdmacht; troepenmacht heerschaar; landleger; landmacht; legerschaar
beväpnade styrkor krijgsmacht; leger; legermacht; strijdmacht; troepenmacht
håla hol; hol van een dier; leger; schuilplaats gewrichtsholte; gewrichtskom; grot; hok; hol; hut; hutje; kom; nest; spelonk
läger hazenleger; lager; leger kamp; kampement; legering; legerkamp
mysrum hol; hol van een dier; leger; schuilplaats
stridsmakt heir; krijgsmacht; leger; legermacht; strijdmacht
styrka krijgsmacht; leger; legermacht; strijdmacht; troepenmacht dynamiek; energie; felheid; fermheid; fiksheid; flinkheid; forsheid; gedrongenheid; kracht; krachtdadigheid; macht; spierkracht; sterkte; stevigheid; vermogen; werkgroep
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
militärisk leger; militair
militäriskt leger; militair
militärt leger; militair

Verwante woorden van "leger":


Synoniemen voor "leger":


Verwante definities voor "leger":

  1. groep militairen die vecht voor een land1
    • het Duitse leger viel Nederland binnen1
  2. grote groep1
    • er was een leger mensen op de been1

Wiktionary: leger


Cross Translation:
FromToVia
leger armé; här army — military force concerned mainly with ground operations
leger armé Armee — die gesamten organisierten militärischen Streitkräfte eines Staates