Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. mogen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor mogen (Nederlands) in het Zweeds

mogen:

mogen werkwoord (mag, mocht, mochten, gemogen)

  1. mogen
    ; tillåtas att; ha tillåtelse
    • werkwoord (får, fick, fått)
    • tillåtas att werkwoord (tillåtar att, tillätt att, tillåtat att)
    • ha tillåtelse werkwoord (har tillåtelse, hade tillåtelse, haft tillåtelse)

Conjugations for mogen:

o.t.t.
  1. mag
  2. mag
  3. mag
  4. mogen
  5. moogt
  6. mogen
o.v.t.
  1. mocht
  2. mocht
  3. mocht
  4. mochten
  5. mochten
  6. mochten
v.t.t.
  1. heb gemogen
  2. hebt gemogen
  3. heeft gemogen
  4. hebben gemogen
  5. hebben gemogen
  6. hebben gemogen
v.v.t.
  1. had gemogen
  2. had gemogen
  3. had gemogen
  4. hadden gemogen
  5. hadden gemogen
  6. hadden gemogen
o.t.t.t.
  1. zal mogen
  2. zult mogen
  3. zal mogen
  4. zullen mogen
  5. zullen mogen
  6. zullen mogen
o.v.t.t.
  1. zou mogen
  2. zou mogen
  3. zou mogen
  4. zouden mogen
  5. zouden mogen
  6. zouden mogen
diversen
  1. mag!
  2. moogt!
  3. gemogen
  4. mogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor mogen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mogen believen; halen; moeten; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; pakken; willen
ha tillåtelse mogen
tillåtas att mogen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
weinig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
luttel; weinig

Antoniemen van "mogen":


Verwante definities voor "mogen":

  1. hem aardig vinden1
    • ik mag die leraar wel1
  2. nodig of wenselijk zijn1
    • je mag wel oppassen1
  3. toestemming hebben1
    • ik mag vanavond naar de film1

Wiktionary: mogen


Cross Translation:
FromToVia
mogen kunna can — may
mogen kunna; ; kan may — have permission to
mogen ; -e may — subjunctive
mogen få lov dürfenModalverb (mit Infinitiv): die Erlaubnis haben, etwas zu tun
mogen tycka om; uppskatta; älska aimerressentir un fort sentiment d’attirance pour quelqu’un ou quelque chose.
mogen tycka om; uppskatta; beräkna; taxera; värdera apprécier — Estimer, évaluer (quelque chose), en fixer la valeur, le prix. (Sens général).
mogen gitta; ; mäkta; orka pouvoir — Être capable, avoir la faculté, être en état de

Verwante vertalingen van mogen