Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. mousseren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor mousseren (Nederlands) in het Zweeds

mousseren:

mousseren werkwoord (mousseer, mousseert, mousseerde, mousseerden, gemousseerd)

  1. mousseren (sprankelen; opbruisen; tintelen)
    bubbla; pärla
    • bubbla werkwoord (bubblar, bubblade, bubblat)
    • pärla werkwoord (pärlar, pärlade, pärlat)

Conjugations for mousseren:

o.t.t.
  1. mousseer
  2. mousseert
  3. mousseert
  4. mousseren
  5. mousseren
  6. mousseren
o.v.t.
  1. mousseerde
  2. mousseerde
  3. mousseerde
  4. mousseerden
  5. mousseerden
  6. mousseerden
v.t.t.
  1. heb gemousseerd
  2. hebt gemousseerd
  3. heeft gemousseerd
  4. hebben gemousseerd
  5. hebben gemousseerd
  6. hebben gemousseerd
v.v.t.
  1. had gemousseerd
  2. had gemousseerd
  3. had gemousseerd
  4. hadden gemousseerd
  5. hadden gemousseerd
  6. hadden gemousseerd
o.t.t.t.
  1. zal mousseren
  2. zult mousseren
  3. zal mousseren
  4. zullen mousseren
  5. zullen mousseren
  6. zullen mousseren
o.v.t.t.
  1. zou mousseren
  2. zou mousseren
  3. zou mousseren
  4. zouden mousseren
  5. zouden mousseren
  6. zouden mousseren
diversen
  1. mousseer!
  2. mousseert!
  3. gemousseerd
  4. mousserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor mousseren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pärla kraal; parel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bubbla mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen borrelen; wellen
pärla mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen kralen; parelen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
bubbla ballon
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pärla paarlen