Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. natuurlijkheid:
  2. natuurlijk:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor natuurlijkheid (Nederlands) in het Zweeds

natuurlijkheid:

natuurlijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de natuurlijkheid (ongekunsteldheid; eenvoud)
    otvungenhet; naturlighet

Vertaal Matrix voor natuurlijkheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
naturlighet eenvoud; natuurlijkheid; ongekunsteldheid
otvungenhet eenvoud; natuurlijkheid; ongekunsteldheid ongedwongenheid

Verwante woorden van "natuurlijkheid":


natuurlijk:

natuurlijk bijvoeglijk naamwoord

  1. natuurlijk (uiteraard; vanzelfsprekend; zonder twijfel; )
    naturligtvis
  2. natuurlijk (ongekunsteld; ongedwongen)
    okonstlat; okonstlad
  3. natuurlijk (ongekunsteld; eenvoudig)
    orörd utav; orört utav
  4. natuurlijk (van nature aanwezig; aangeboren; eigen)
    medfödd; medfött

Vertaal Matrix voor natuurlijk:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- echt; heus; vanzelfsprekend; werkelijk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- uiteraard; vanzelf
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
- waar
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
medfödd aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig
medfött aangeboren; eigen; natuurlijk; van nature aanwezig aangeboren; ingeboren
naturligtvis 'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; uiteraard; vanzelfsprekend; zeker; zonder twijfel natuurlijk!; vanzelf!
okonstlad natuurlijk; ongedwongen; ongekunsteld dorps; onknap
okonstlat natuurlijk; ongedwongen; ongekunsteld dorps; onknap
orörd utav eenvoudig; natuurlijk; ongekunsteld
orört utav eenvoudig; natuurlijk; ongekunsteld

Verwante woorden van "natuurlijk":

  • natuurlijkheid, natuurlijker, natuurlijkere, natuurlijkst, natuurlijkste, natuurlijke

Synoniemen voor "natuurlijk":


Antoniemen van "natuurlijk":


Verwante definities voor "natuurlijk":

  1. precies als in de werkelijkheid1
    • zij speelt die rol heel natuurlijk1
  2. alles wat te maken heeft met de natuur1
    • ik hou van een natuurlijke versiering met de kerst1
  3. wat iedereen zo begrijpt1
    • Jan heeft natuurlijk weer een 10 voor dat proefwerk1

Wiktionary: natuurlijk


Cross Translation:
FromToVia
natuurlijk naturlig natural — relating to nature
natuurlijk förstås; givetvis; självklart; naturligtvis of course — naturally
natuurlijk visst gewissadverbial: bestimmt, unbedingt, mit Sicherheit
natuurlijk naturlig natürlich — nicht entfremdet, dem Naturell entsprechend, sich auf das Naturell beziehend, naturgetreu
natuurlijk naturlig natürlichohne Steigerung: sich auf die Natur beziehend, naturgemäß, in der Natur vorkommend
natuurlijk naturlig; naturligtvis natürlich — im Sinne von selbstverständlich, klar
natuurlijk naturlig natürlichohne Steigerung: dem Gesetz der Natur entsprechend
natuurlijk naturlig; otvunget natürlich — im Sinne von einfach, ungezwungen