Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. opflakkeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opflakkeren (Nederlands) in het Zweeds

opflakkeren:

opflakkeren werkwoord (flakker op, flakkert op, flakkerde op, flakkerden op, opgeflakkerd)

  1. opflakkeren
    fladdra; flämta; flamma upp
    • fladdra werkwoord (fladdrar, fladdrade, fladdrat)
    • flämta werkwoord (flämtar, flämtade, flämtat)
    • flamma upp werkwoord (flammar upp, flammade upp, flammat upp)

Conjugations for opflakkeren:

o.t.t.
  1. flakker op
  2. flakkert op
  3. flakkert op
  4. flakkeren op
  5. flakkeren op
  6. flakkeren op
o.v.t.
  1. flakkerde op
  2. flakkerde op
  3. flakkerde op
  4. flakkerden op
  5. flakkerden op
  6. flakkerden op
v.t.t.
  1. ben opgeflakkerd
  2. bent opgeflakkerd
  3. is opgeflakkerd
  4. zijn opgeflakkerd
  5. zijn opgeflakkerd
  6. zijn opgeflakkerd
v.v.t.
  1. was opgeflakkerd
  2. was opgeflakkerd
  3. was opgeflakkerd
  4. waren opgeflakkerd
  5. waren opgeflakkerd
  6. waren opgeflakkerd
o.t.t.t.
  1. zal opflakkeren
  2. zult opflakkeren
  3. zal opflakkeren
  4. zullen opflakkeren
  5. zullen opflakkeren
  6. zullen opflakkeren
o.v.t.t.
  1. zou opflakkeren
  2. zou opflakkeren
  3. zou opflakkeren
  4. zouden opflakkeren
  5. zouden opflakkeren
  6. zouden opflakkeren
diversen
  1. flakker op!
  2. flakkert op!
  3. opgeflakkerd
  4. opflakkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opflakkeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fladdra opflakkeren fladderen; foezelen; friemelen; frunniken; klepperen; wapperen
flamma upp opflakkeren
flämta opflakkeren blazen; hijgen; puffen; zwaar ademhalen