Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. pikken:
  2. pik:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pikken (Nederlands) in het Zweeds

pikken:

pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)

  1. pikken (inpikken; ontfutselen; aftroggelen; )
    smickra; rycka till sig; rafsa åt sig; gå och tigga
    • smickra werkwoord (smickrar, smickrade, smickrat)
    • rycka till sig werkwoord (rycker till sig, ryckte till sig, ryckt till sig)
    • rafsa åt sig werkwoord (rafsar åt sig, rafsade åt sig, rafsat åt sig)
    • gå och tigga werkwoord (går och tiggar, gick och tiggade, gått och tiggat)
  2. pikken (stelen; verdonkeremanen; ontnemen; )
    stjäla
    • stjäla werkwoord (stjäler, stal, stulit)
  3. pikken (wegkapen; grissen; grijpen; )
    ta ifrån; knycka bort
    • ta ifrån werkwoord (tar ifrån, tog ifrån, tagit ifrån)
    • knycka bort werkwoord (knycker bort, knyckte bort, knyckt bort)
  4. pikken (ontvreemden; stelen; jatten; )
    stjäla; nypa; knycka
    • stjäla werkwoord (stjäler, stal, stulit)
    • nypa werkwoord (nypar, nypade, nypat)
    • knycka werkwoord (knycker, knyckte, knyckt)
  5. pikken (stelen; verduisteren; wegpikken; )
    stjäla; sno; snatta; knycka
    • stjäla werkwoord (stjäler, stal, stulit)
    • sno werkwoord (snor, snodde, snott)
    • snatta werkwoord (snattar, snattade, snattat)
    • knycka werkwoord (knycker, knyckte, knyckt)

Conjugations for pikken:

o.t.t.
  1. pik
  2. pikt
  3. pikt
  4. pikken
  5. pikken
  6. pikken
o.v.t.
  1. pikte
  2. pikte
  3. pikte
  4. pikten
  5. pikten
  6. pikten
v.t.t.
  1. heb gepikt
  2. hebt gepikt
  3. heeft gepikt
  4. hebben gepikt
  5. hebben gepikt
  6. hebben gepikt
v.v.t.
  1. had gepikt
  2. had gepikt
  3. had gepikt
  4. hadden gepikt
  5. hadden gepikt
  6. hadden gepikt
o.t.t.t.
  1. zal pikken
  2. zult pikken
  3. zal pikken
  4. zullen pikken
  5. zullen pikken
  6. zullen pikken
o.v.t.t.
  1. zou pikken
  2. zou pikken
  3. zou pikken
  4. zouden pikken
  5. zouden pikken
  6. zouden pikken
en verder
  1. is gepikt
  2. zijn gepikt
diversen
  1. pik!
  2. pikt!
  3. gepikt
  4. pikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor pikken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nypa afsnoepen; kneep; knijpen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gå och tigga afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken
knycka achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken gappen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
knycka bort graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
nypa achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; wegkapen; wegpikken drukken; knellen; strak zitten; vastknijpen
rafsa åt sig afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken
rycka till sig afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken
smickra afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken flatteren; flemen; flikflooien; goed staan
snatta achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
sno achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken gappen; kroelen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
stjäla achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afsnoepen; gappen; ladelichten; ontstelen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
ta ifrån graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen

Verwante woorden van "pikken":


Wiktionary: pikken


Cross Translation:
FromToVia
pikken sticka piquer — Traductions à trier suivant le sens
pikken tåla; tolerera tolérersupporter.

pik:

pik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de pik (penis; roede; piemel; lul; lid)
    snopp; penis
    • snopp [-en] zelfstandig naamwoord !
    • penis [-en] zelfstandig naamwoord !

Vertaal Matrix voor pik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
penis lid; lul; penis; piemel; pik; roede
snopp lid; lul; penis; piemel; pik; roede

Verwante woorden van "pik":


Verwante definities voor "pik":

  1. penis, lul1
    • de jongens lieten hun pik aan elkaar zien1

Wiktionary: pik


Cross Translation:
FromToVia
pik pitt; kuk cock — slang for penis
pik balle; pitt; kuk dick — colloquial: penis
pik kuk; pitt prick — (slang) a penis
pik karl Kerl — eine männliche Person (Dieser Begriff kann sowohl eine positive als auch eine negative Konnotation tragen je nach Eigenschaft der Männlichkeit, die angesprochen wird.)
pik penis; kuk Schwanzumgangssprachlich, derb: Penis
pik tjära Teer — braunschwarze, dicke, fette, klumpige, hässlich schwarze, ölig-klebrige Flüssigkeit von scharfem Geruch, entsteht durch trockenes Erhitzen organischer Stoffe (z.B. Kohle) unter Luftabschluss