Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. preciseren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor preciseren (Nederlands) in het Zweeds

preciseren:

preciseren werkwoord (preciseer, preciseert, preciseerde, preciseerden, gepreciseerd)

  1. preciseren (uitwerken)
    förklara; utarbeta
    • förklara werkwoord (förklarar, förklarade, förklarat)
    • utarbeta werkwoord (utarbetar, utarbetade, utarbetat)
  2. preciseren (nader omschrijven)
    definiera; beskriva närmare
    • definiera werkwoord (definierar, definierade, definierat)
    • beskriva närmare werkwoord (beskriver närmare, beskrev närmare, beskrivit närmare)

Conjugations for preciseren:

o.t.t.
  1. preciseer
  2. preciseert
  3. preciseert
  4. preciseren
  5. preciseren
  6. preciseren
o.v.t.
  1. preciseerde
  2. preciseerde
  3. preciseerde
  4. preciseerden
  5. preciseerden
  6. preciseerden
v.t.t.
  1. heb gepreciseerd
  2. hebt gepreciseerd
  3. heeft gepreciseerd
  4. hebben gepreciseerd
  5. hebben gepreciseerd
  6. hebben gepreciseerd
v.v.t.
  1. had gepreciseerd
  2. had gepreciseerd
  3. had gepreciseerd
  4. hadden gepreciseerd
  5. hadden gepreciseerd
  6. hadden gepreciseerd
o.t.t.t.
  1. zal preciseren
  2. zult preciseren
  3. zal preciseren
  4. zullen preciseren
  5. zullen preciseren
  6. zullen preciseren
o.v.t.t.
  1. zou preciseren
  2. zou preciseren
  3. zou preciseren
  4. zouden preciseren
  5. zouden preciseren
  6. zouden preciseren
diversen
  1. preciseer!
  2. preciseert!
  3. gepreciseerd
  4. preciserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor preciseren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
utarbeta opmaken; opstellen; redigeren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beskriva närmare nader omschrijven; preciseren
definiera nader omschrijven; preciseren afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bepalen; definiëren; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; omlijnen; omschrijven; typeren
förklara preciseren; uitwerken beschrijven; betogen; betonen; betuigen; demonstreren; duiden; mededelen; mening kenbaar maken; nader verklaren; ontvouwen; opklaren; parafraseren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhalen; verkondigen; vertellen; wolken verdwijnen; zeggen
utarbeta preciseren; uitwerken lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken