Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. rafel:
  2. rafelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rafel (Nederlands) in het Zweeds

rafel:

rafel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de rafel
    yrning
    • yrning zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rafel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
yrning rafel

Verwante woorden van "rafel":

  • rafelen, rafels, rafeltje, rafeltjes

rafelen:

rafelen werkwoord (rafel, rafelt, rafelde, rafelden, gerafeld)

  1. rafelen
    nöta; slita ut; fransa sig
    • nöta werkwoord (nöter, nöt, nötit)
    • slita ut werkwoord (sliter ut, slet ut, slitit ut)
    • fransa sig werkwoord (fransar sig, fransade sig, fransat sig)

Conjugations for rafelen:

o.t.t.
  1. rafel
  2. rafelt
  3. rafelt
  4. rafelen
  5. rafelen
  6. rafelen
o.v.t.
  1. rafelde
  2. rafelde
  3. rafelde
  4. rafelden
  5. rafelden
  6. rafelden
v.t.t.
  1. ben gerafeld
  2. bent gerafeld
  3. is gerafeld
  4. zijn gerafeld
  5. zijn gerafeld
  6. zijn gerafeld
v.v.t.
  1. was gerafeld
  2. was gerafeld
  3. was gerafeld
  4. waren gerafeld
  5. waren gerafeld
  6. waren gerafeld
o.t.t.t.
  1. zal rafelen
  2. zult rafelen
  3. zal rafelen
  4. zullen rafelen
  5. zullen rafelen
  6. zullen rafelen
o.v.t.t.
  1. zou rafelen
  2. zou rafelen
  3. zou rafelen
  4. zouden rafelen
  5. zouden rafelen
  6. zouden rafelen
diversen
  1. rafel!
  2. rafelt!
  3. gerafeld
  4. rafelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rafelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slita ut slijting; vlasoogst
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fransa sig rafelen
nöta rafelen
slita ut rafelen afmatten; afslijten door erop te zitten; afzitten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien

Verwante woorden van "rafelen":