Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. reutelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor reutelen (Nederlands) in het Zweeds

reutelen:

reutelen werkwoord (reutel, reutelt, reutelde, reutelden, gereuteld)

  1. reutelen (rochelen)
    rossla
    • rossla werkwoord (rosslar, rosslade, rosslat)

Conjugations for reutelen:

o.t.t.
  1. reutel
  2. reutelt
  3. reutelt
  4. reutelen
  5. reutelen
  6. reutelen
o.v.t.
  1. reutelde
  2. reutelde
  3. reutelde
  4. reutelden
  5. reutelden
  6. reutelden
v.t.t.
  1. heb gereuteld
  2. hebt gereuteld
  3. heeft gereuteld
  4. hebben gereuteld
  5. hebben gereuteld
  6. hebben gereuteld
v.v.t.
  1. had gereuteld
  2. had gereuteld
  3. had gereuteld
  4. hadden gereuteld
  5. hadden gereuteld
  6. hadden gereuteld
o.t.t.t.
  1. zal reutelen
  2. zult reutelen
  3. zal reutelen
  4. zullen reutelen
  5. zullen reutelen
  6. zullen reutelen
o.v.t.t.
  1. zou reutelen
  2. zou reutelen
  3. zou reutelen
  4. zouden reutelen
  5. zouden reutelen
  6. zouden reutelen
diversen
  1. reutel!
  2. reutelt!
  3. gereuteld
  4. reutelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor reutelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rossla fluim; kwat; rochel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rossla reutelen; rochelen