Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. spatje:
  2. spat:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spatje (Nederlands) in het Zweeds

spatje:

spatje [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het spatje (vlek; nop; spat; )
    fläck
    • fläck [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor spatje:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fläck moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje beits; plekje; smet; vlek

Verwante woorden van "spatje":


spatje vorm van spat:

spat [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de spat (vlek; nop; stip; )
    fläck
    • fläck [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de spat (spatter)
    skvätt; plask
    • skvätt [-en] zelfstandig naamwoord
    • plask [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor spat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fläck moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje beits; plekje; smet; vlek
plask spat; spatter gespat; plens
skvätt spat; spatter

Verwante woorden van "spat":