Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. spit:
  2. spitten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spit (Nederlands) in het Zweeds

spit:

spit [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het spit
    ryggskott

Vertaal Matrix voor spit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ryggskott spit

Verwante woorden van "spit":


Wiktionary: spit


Cross Translation:
FromToVia
spit spett spit — a rod on which meat is grilled/broiled

spitten:

spitten werkwoord (spit, spitte, spitten, gespit)

  1. spitten (omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; omgraven)
    plöja; ploga
    • plöja werkwoord (plöjer, plöjde, plöjt)
    • ploga werkwoord (plogar, plogade, plogat)

Conjugations for spitten:

o.t.t.
  1. spit
  2. spit
  3. spit
  4. spitten
  5. spitten
  6. spitten
o.v.t.
  1. spitte
  2. spitte
  3. spitte
  4. spitten
  5. spitten
  6. spitten
v.t.t.
  1. heb gespit
  2. hebt gespit
  3. heeft gespit
  4. hebben gespit
  5. hebben gespit
  6. hebben gespit
v.v.t.
  1. had gespit
  2. had gespit
  3. had gespit
  4. hadden gespit
  5. hadden gespit
  6. hadden gespit
o.t.t.t.
  1. zal spitten
  2. zult spitten
  3. zal spitten
  4. zullen spitten
  5. zullen spitten
  6. zullen spitten
o.v.t.t.
  1. zou spitten
  2. zou spitten
  3. zou spitten
  4. zouden spitten
  5. zouden spitten
  6. zouden spitten
en verder
  1. ben gespit
  2. bent gespit
  3. is gespit
  4. zijn gespit
  5. zijn gespit
  6. zijn gespit
diversen
  1. spit!
  2. spit!
  3. gespit
  4. spittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spitten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ploga omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten schoffelen; wieden
plöja omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten schoffelen; wieden

Verwante woorden van "spitten":


Wiktionary: spitten


Cross Translation:
FromToVia
spitten gräva creuser — Faire un trou, un orifice.