Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. spoelen:
  2. spoel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spoelen (Nederlands) in het Zweeds

spoelen:

spoelen werkwoord (spoel, spoelt, spoelde, spoelden, gespoeld)

  1. spoelen
    skölja; spola av
    • skölja werkwoord (sköljer, sköljde, sköljt)
    • spola av werkwoord (spolar av, spolade av, spolat av)
  2. spoelen (wegspoelen; doorspoelen; doortrekken)
    spola ut
    • spola ut werkwoord (spolar ut, spolade ut, spolat ut)

Conjugations for spoelen:

o.t.t.
  1. spoel
  2. spoelt
  3. spoelt
  4. spoelen
  5. spoelen
  6. spoelen
o.v.t.
  1. spoelde
  2. spoelde
  3. spoelde
  4. spoelden
  5. spoelden
  6. spoelden
v.t.t.
  1. heb gespoeld
  2. hebt gespoeld
  3. heeft gespoeld
  4. hebben gespoeld
  5. hebben gespoeld
  6. hebben gespoeld
v.v.t.
  1. had gespoeld
  2. had gespoeld
  3. had gespoeld
  4. hadden gespoeld
  5. hadden gespoeld
  6. hadden gespoeld
o.t.t.t.
  1. zal spoelen
  2. zult spoelen
  3. zal spoelen
  4. zullen spoelen
  5. zullen spoelen
  6. zullen spoelen
o.v.t.t.
  1. zou spoelen
  2. zou spoelen
  3. zou spoelen
  4. zouden spoelen
  5. zouden spoelen
  6. zouden spoelen
en verder
  1. ben gespoeld
  2. bent gespoeld
  3. is gespoeld
  4. zijn gespoeld
  5. zijn gespoeld
  6. zijn gespoeld
diversen
  1. spoel!
  2. spoelt!
  3. gespoeld
  4. spoelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spoelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skölja spoelen afspoelen
spola av spoelen omspoelen
spola ut doorspoelen; doortrekken; spoelen; wegspoelen

Verwante woorden van "spoelen":


Wiktionary: spoelen


Cross Translation:
FromToVia
spoelen spola flush — to cleanse by flooding with generous quantities of a fluid

spoelen vorm van spoel:

spoel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de spoel (werktuig om garen te winden; haspel; winding; winder; klos)
    spol
    • spol zelfstandig naamwoord
  2. de spoel
    rulle
    • rulle [-en] zelfstandig naamwoord
  3. de spoel (schietspoel; schieter)
    skottspole
  4. de spoel (filmspoel)
    film; filmrulle
    • film [-en] zelfstandig naamwoord
    • filmrulle zelfstandig naamwoord
  5. de spoel (band van bandrecorder)
    rullar; spolar
    • rullar zelfstandig naamwoord
    • spolar [-en] zelfstandig naamwoord
  6. de spoel (klos waarop garen gewonden wordt)
    garnrulle

Vertaal Matrix voor spoel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
film filmspoel; spoel film; filmrolletje; rolletje; rolprent; speelfilm
filmrulle filmspoel; spoel film; filmrolletje
garnrulle klos waarop garen gewonden wordt; spoel snoerspoel
rullar band van bandrecorder; spoel
rulle spoel tonneau
skottspole schieter; schietspoel; spoel weefspoelen
spol haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding
spolar band van bandrecorder; spoel

Verwante woorden van "spoel":


Wiktionary: spoel

spoel
noun
  1. een element van zelfinductie

Cross Translation:
FromToVia
spoel spole bobbin — spool around which wire is coiled