Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. spreken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spreken (Nederlands) in het Zweeds

spreken:

spreken werkwoord

  1. spreken (een conversatie hebben; praten; in contact staan; communiceren)
    prata; tala; hålla ett tal
    • prata werkwoord (pratar, pratade, pratat)
    • tala werkwoord (talar, talade, talat)
    • hålla ett tal werkwoord (håller ett tal, höll ett tal, hållit ett tal)
  2. spreken (praten; wauwelen; babbelen; )
    säga; snacka; prata; konversera; tala om; berätta; tala; sladdra; pladdra
    • säga werkwoord (säger, sa, sagt)
    • snacka werkwoord (snackar, snackade, snackat)
    • prata werkwoord (pratar, pratade, pratat)
    • konversera werkwoord (konverserar, konverserade, konverserat)
    • tala om werkwoord (talar om, talade om, talat om)
    • berätta werkwoord (berättar, berättade, berättat)
    • tala werkwoord (talar, talade, talat)
    • sladdra werkwoord
    • pladdra werkwoord (pladdrar, pladdrade, pladdrat)
  3. spreken (converseren; praten)
    tala; diskutera; konversera
    • tala werkwoord (talar, talade, talat)
    • diskutera werkwoord (diskuterar, diskuterade, diskuterat)
    • konversera werkwoord (konverserar, konverserade, konverserat)

Vertaal Matrix voor spreken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
diskutera bespreken; spreken over
tala om bespreken; spreken over
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
berätta babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen aan komen zetten; beschrijven; bewust maken; informeren; kennisgeven van; mededelen; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; zeggen
diskutera converseren; praten; spreken argumenteren; bediscussiëren; bepraten; beredeneren; bespreken; debatteren; discussiëren; disputeren; doordiscussiëren; doorpraten; doorspreken; onderwerp behandelen; praten over; redeneren; redetwisten; spreken over; twisten
hålla ett tal communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; praten; spreken
konversera babbelen; converseren; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bomen; kletsen; kouten; kwekken; meeconverseren; meepraten; praten
pladdra babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bazelen; doorslaan; lallen; overbrieven; raffelen; uit de school klappen; verklappen; verklikken; verraden; wauwelen
prata babbelen; communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen brabbelen; keuvelen; kouten; krompraten; kwekken; praten
sladdra babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen overbrieven; uit de school klappen; verklikken
snacka babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bomen; een boom opzetten; keuvelen; kouten; kwekken; praten
säga babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
tala babbelen; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen iemand aanspreken; iemand adresseren; iemand toespreken; kouten; kwekken; praten; spreken tot iemand
tala om babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; erbij zeggen; gewag maken van; gewagen; melding maken van; noemen; onderwerp behandelen; praten over; spreken over; vermelden
- praten

Synoniemen voor "spreken":


Antoniemen van "spreken":


Verwante definities voor "spreken":

  1. een gesprek voeren1
    • ik wil de directeur spreken1
  2. woorden uitspreken, iets zeggen1
    • de voorzitter heeft lang gesproken1
  3. in een taal kunnen praten1
    • zij spreekt vloeiend Turks1

Wiktionary: spreken

spreken
verb
  1. zich met behulp van de stem uiten

Cross Translation:
FromToVia
spreken säga sagenbestimmte Worte sprechen (mit direkter oder indirekter Rede verwenden)
spreken prata; tala; snacka sprechen — mündliche Äußerungen in Form von Sprach-Lauten, Wortn und/oder Satzn von sich geben
spreken tala; prata; snacka speak — to communicate with one's voice using words
spreken prata; tala; snacka talk — to communicate by speech
spreken tala parlerproférer, prononcer, articuler des mots.

Verwante vertalingen van spreken