Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. spuit:
  2. spuien:
  3. spuiten:
  4. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spuit (Nederlands) in het Zweeds

spuit:

spuit [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de spuit (injectiespuit; injectiespuitje)
    injektionsnål

Vertaal Matrix voor spuit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
injektionsnål injectienaald; injectiespuit; injectiespuitje; spuit
- injectie

Verwante woorden van "spuit":


Synoniemen voor "spuit":


Verwante definities voor "spuit":

  1. inspuiting van geneesmiddel met behulp van naald1
    • de zuster gaf hem een spuitje tegen de pijn1
  2. voorwerp met nauwe opening waar vloeistof met kracht uit geperst wordt1
    • de spuit van de brandweer kreeg een nieuwe slang1

Wiktionary: spuit


Cross Translation:
FromToVia
spuit spruta syringe — hypodermic syringe

spuit vorm van spuien:

spuien werkwoord (spui, spuit, spuide, spuiden, gespuid)

  1. spuien (water lozen; water afvoeren; uitwateren)
    tömma på vatten
    • tömma på vatten werkwoord (tömmer på vatten, tömmde på vatten, tömmt på vatten)
  2. spuien (uiten)
    yttra; trycka ut
    • yttra werkwoord (yttrar, yttrade, yttrat)
    • trycka ut werkwoord (trycker ut, tryckte ut, tryckt ut)

Conjugations for spuien:

o.t.t.
  1. spui
  2. spuit
  3. spuit
  4. spuien
  5. spuien
  6. spuien
o.v.t.
  1. spuide
  2. spuide
  3. spuide
  4. spuiden
  5. spuiden
  6. spuiden
v.t.t.
  1. heb gespuid
  2. hebt gespuid
  3. heeft gespuid
  4. hebben gespuid
  5. hebben gespuid
  6. hebben gespuid
v.v.t.
  1. had gespuid
  2. had gespuid
  3. had gespuid
  4. hadden gespuid
  5. hadden gespuid
  6. hadden gespuid
o.t.t.t.
  1. zal spuien
  2. zult spuien
  3. zal spuien
  4. zullen spuien
  5. zullen spuien
  6. zullen spuien
o.v.t.t.
  1. zou spuien
  2. zou spuien
  3. zou spuien
  4. zouden spuien
  5. zouden spuien
  6. zouden spuien
en verder
  1. ben gespuid
  2. bent gespuid
  3. is gespuid
  4. zijn gespuid
  5. zijn gespuid
  6. zijn gespuid
diversen
  1. spui!
  2. spuit!
  3. gespuid
  4. spuiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spuien [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het spuien (lozen)
    avföra
    • avföra [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor spuien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avföra lozen; spuien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avföra afvoeren; doen wegvloeien
trycka ut spuien; uiten leegknijpen; naar buiten duwen; uitdrukken; uitknijpen
tömma på vatten spuien; uitwateren; water afvoeren; water lozen
yttra spuien; uiten een oordeel wijzen; oordelen; rechtspreken

Verwante woorden van "spuien":


Wiktionary: spuien


Cross Translation:
FromToVia
spuien ventilera ventilerrenouveler l’air au moyen d’un ventilateur.

spuit vorm van spuiten:

spuiten werkwoord (spuit, spoot, spoten, gespoten)

  1. spuiten (injecteren)
    injicera; spruta in
    • injicera werkwoord (injicerar, injicerade, injicerat)
    • spruta in werkwoord (sprutar in, sprutade in, sprutat in)
  2. spuiten (met spuit een medicijn toedienen)
    injicera
    • injicera werkwoord (injicerar, injicerade, injicerat)
  3. spuiten (uitspuiten)
    spruta ut; strömma ut
    • spruta ut werkwoord (sprutar ut, sprutade ut, sprutat ut)
    • strömma ut werkwoord (strömmar ut, strömmade ut, strömmat ut)

Conjugations for spuiten:

o.t.t.
  1. spuit
  2. spuit
  3. spuit
  4. spuiten
  5. spuiten
  6. spuiten
o.v.t.
  1. spoot
  2. spoot
  3. spoot
  4. spoten
  5. spoten
  6. spoten
v.t.t.
  1. heb gespoten
  2. hebt gespoten
  3. heeft gespoten
  4. hebben gespoten
  5. hebben gespoten
  6. hebben gespoten
v.v.t.
  1. had gespoten
  2. had gespoten
  3. had gespoten
  4. hadden gespoten
  5. hadden gespoten
  6. hadden gespoten
o.t.t.t.
  1. zal spuiten
  2. zult spuiten
  3. zal spuiten
  4. zullen spuiten
  5. zullen spuiten
  6. zullen spuiten
o.v.t.t.
  1. zou spuiten
  2. zou spuiten
  3. zou spuiten
  4. zouden spuiten
  5. zouden spuiten
  6. zouden spuiten
en verder
  1. ben gespoten
  2. bent gespoten
  3. is gespoten
  4. zijn gespoten
  5. zijn gespoten
  6. zijn gespoten
diversen
  1. spuit!
  2. spuitt!
  3. gespoten
  4. spuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spuiten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
injicera injecteren; met spuit een medicijn toedienen; spuiten inenten; inoculeren; vaccineren
spruta in injecteren; spuiten inspuiten
spruta ut spuiten; uitspuiten tuiten
strömma ut spuiten; uitspuiten
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
strömma ut uitkomen; uitstromen

Verwante woorden van "spuiten":


Verwante vertalingen van spuit