Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. stagneren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stagneren (Nederlands) in het Zweeds

stagneren:

stagneren werkwoord (stagneer, stagneert, stagneerde, stagneerden, gestagneerd)

  1. stagneren (op hetzelfde niveau blijven)
    fastna; stelna; stagnera; försoffas
    • fastna werkwoord (fastnar, fastnade, fastnat)
    • stelna werkwoord (stelnar, stelnade, stelnat)
    • stagnera werkwoord (stagnerar, stagnerade, stagnerat)
    • försoffas werkwoord (försoffas, försoffades, försoffats)

Conjugations for stagneren:

o.t.t.
  1. stagneer
  2. stagneert
  3. stagneert
  4. stagneren
  5. stagneren
  6. stagneren
o.v.t.
  1. stagneerde
  2. stagneerde
  3. stagneerde
  4. stagneerden
  5. stagneerden
  6. stagneerden
v.t.t.
  1. heb gestagneerd
  2. hebt gestagneerd
  3. heeft gestagneerd
  4. hebben gestagneerd
  5. hebben gestagneerd
  6. hebben gestagneerd
v.v.t.
  1. had gestagneerd
  2. had gestagneerd
  3. had gestagneerd
  4. hadden gestagneerd
  5. hadden gestagneerd
  6. hadden gestagneerd
o.t.t.t.
  1. zal stagneren
  2. zult stagneren
  3. zal stagneren
  4. zullen stagneren
  5. zullen stagneren
  6. zullen stagneren
o.v.t.t.
  1. zou stagneren
  2. zou stagneren
  3. zou stagneren
  4. zouden stagneren
  5. zouden stagneren
  6. zouden stagneren
en verder
  1. ben gestagneerd
  2. bent gestagneerd
  3. is gestagneerd
  4. zijn gestagneerd
  5. zijn gestagneerd
  6. zijn gestagneerd
diversen
  1. stagneer!
  2. stagneert!
  3. gestagneerd
  4. stagnerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor stagneren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fastna op hetzelfde niveau blijven; stagneren aanlijmen; klem komen; klemzitten; lijmen; vastlijmen; vastlopen; vastzitten
försoffas op hetzelfde niveau blijven; stagneren
stagnera op hetzelfde niveau blijven; stagneren stil staan; vast komen zitten; vastlopen
stelna op hetzelfde niveau blijven; stagneren hard worden; stijf worden; stremmen; verharden; verstarren; verstenen; verstijven