Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. suffen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor suffen (Nederlands) in het Zweeds

suffen:

suffen werkwoord (suf, suft, sufte, suften, gesuft)

  1. suffen (gedachteloos zijn)
    domna; dåsa
    • domna werkwoord (domnar, domnade, domnat)
    • dåsa werkwoord (dåsar, dåsade, dåsat)

Conjugations for suffen:

o.t.t.
  1. suf
  2. suft
  3. suft
  4. suffen
  5. suffen
  6. suffen
o.v.t.
  1. sufte
  2. sufte
  3. sufte
  4. suften
  5. suften
  6. suften
v.t.t.
  1. heb gesuft
  2. hebt gesuft
  3. heeft gesuft
  4. hebben gesuft
  5. hebben gesuft
  6. hebben gesuft
v.v.t.
  1. had gesuft
  2. had gesuft
  3. had gesuft
  4. hadden gesuft
  5. hadden gesuft
  6. hadden gesuft
o.t.t.t.
  1. zal suffen
  2. zult suffen
  3. zal suffen
  4. zullen suffen
  5. zullen suffen
  6. zullen suffen
o.v.t.t.
  1. zou suffen
  2. zou suffen
  3. zou suffen
  4. zouden suffen
  5. zouden suffen
  6. zouden suffen
en verder
  1. ben gesuft
  2. bent gesuft
  3. is gesuft
  4. zijn gesuft
  5. zijn gesuft
  6. zijn gesuft
diversen
  1. suf!
  2. suft!
  3. gesuft
  4. suffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

suffen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. suffen (gedachteloos zijn; gesuf)
    vara tankeställd

Vertaal Matrix voor suffen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vara tankeställd gedachteloos zijn; gesuf; suffen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
domna gedachteloos zijn; suffen
dåsa gedachteloos zijn; suffen doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen; verborgen aanwezig zijn

Wiktionary: suffen


Cross Translation:
FromToVia
suffen slagga; sova pennen(umgangssprachlich) übertragen: nicht aufpassen, unaufmerksam sein

Verwante vertalingen van suffen