Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor teren (Nederlands) in het Zweeds

teren:

teren werkwoord (teer, teert, teerde, teerden, geteerd)

  1. teren (met teer besmeren)
    tjära
    • tjära werkwoord (tjärar, tjärade, tjärat)

Conjugations for teren:

o.t.t.
  1. teer
  2. teert
  3. teert
  4. teren
  5. teren
  6. teren
o.v.t.
  1. teerde
  2. teerde
  3. teerde
  4. teerden
  5. teerden
  6. teerden
v.t.t.
  1. heb geteerd
  2. hebt geteerd
  3. heeft geteerd
  4. hebben geteerd
  5. hebben geteerd
  6. hebben geteerd
v.v.t.
  1. had geteerd
  2. had geteerd
  3. had geteerd
  4. hadden geteerd
  5. hadden geteerd
  6. hadden geteerd
o.t.t.t.
  1. zal teren
  2. zult teren
  3. zal teren
  4. zullen teren
  5. zullen teren
  6. zullen teren
o.v.t.t.
  1. zou teren
  2. zou teren
  3. zou teren
  4. zouden teren
  5. zouden teren
  6. zouden teren
en verder
  1. ben geteerd
  2. bent geteerd
  3. is geteerd
  4. zijn geteerd
  5. zijn geteerd
  6. zijn geteerd
diversen
  1. teer!
  2. teert!
  3. geteerd
  4. terend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

teren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. teren (met teer insmeren)
    smörja med tjära

teren bijvoeglijk naamwoord

  1. teren (met teer ingesmeerd)
    asfalterad; asfalterat; tjäratd

Vertaal Matrix voor teren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
smörja med tjära met teer insmeren; teren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tjära met teer besmeren; teren
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
asfalterad met teer ingesmeerd; teren
asfalterat met teer ingesmeerd; teren
tjäratd met teer ingesmeerd; teren

Verwante vertalingen van teren