Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitdoen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitdoen (Nederlands) in het Zweeds

uitdoen:

uitdoen werkwoord (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)

  1. uitdoen (uitdraaien)
    släcka
    • släcka werkwoord (släckar, släckade, släckat)
  2. uitdoen (uitkleden; uittrekken; ontkleden)
    klä av sig
    • klä av sig werkwoord (klär av sig, klädde av sig, klätt av sig)
  3. uitdoen (uitschakelen; uitmaken; uitzetten; afzetten)
    släcka; stänga av
    • släcka werkwoord (släckar, släckade, släckat)
    • stänga av werkwoord (stänger av, stängde av, stängt av)

Conjugations for uitdoen:

o.t.t.
  1. doe uit
  2. doet uit
  3. doet uit
  4. doen uit
  5. doen uit
  6. doen uit
o.v.t.
  1. deed uit
  2. deed uit
  3. deed uit
  4. deden uit
  5. deden uit
  6. deden uit
v.t.t.
  1. heb uitgedaan
  2. hebt uitgedaan
  3. heeft uitgedaan
  4. hebben uitgedaan
  5. hebben uitgedaan
  6. hebben uitgedaan
v.v.t.
  1. had uitgedaan
  2. had uitgedaan
  3. had uitgedaan
  4. hadden uitgedaan
  5. hadden uitgedaan
  6. hadden uitgedaan
o.t.t.t.
  1. zal uitdoen
  2. zult uitdoen
  3. zal uitdoen
  4. zullen uitdoen
  5. zullen uitdoen
  6. zullen uitdoen
o.v.t.t.
  1. zou uitdoen
  2. zou uitdoen
  3. zou uitdoen
  4. zouden uitdoen
  5. zouden uitdoen
  6. zouden uitdoen
en verder
  1. ben uitgedaan
  2. bent uitgedaan
  3. is uitgedaan
  4. zijn uitgedaan
  5. zijn uitgedaan
  6. zijn uitgedaan
diversen
  1. doe uit!
  2. doet uit!
  3. uitgedaan
  4. uitdoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitdoen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klä av sig uitkleden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klä av sig ontkleden; uitdoen; uitkleden; uittrekken strippen; uitkleden; van kleding ontdoen
släcka afzetten; uitdoen; uitdraaien; uitmaken; uitschakelen; uitzetten blussen; doven; lessen; smoren; stillen; uitblussen; uitdoven
stänga av afzetten; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten op non-actief stellen; toedraaien; uitrangeren; uitschakelen
- uittrekken

Synoniemen voor "uitdoen":


Antoniemen van "uitdoen":


Verwante definities voor "uitdoen":

  1. van je lichaam af halen1
    • hij deed zijn schoenen uit1

Wiktionary: uitdoen


Cross Translation:
FromToVia
uitdoen släcka éteindrecesser l’ignition d’une chose.