Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitgeput (Nederlands) in het Zweeds

uitgeput:

uitgeput bijvoeglijk naamwoord

  1. uitgeput
    slut; slutkörd; uttröttad

Vertaal Matrix voor uitgeput:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slut beëindiging; conclusie; einde; eindsom; end; finale; gevolgtrekking; slot; slotsom; sluiting; staarteinde; staartstuk; stuit
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slut uitgeput afgemat; beu; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; op
slutkörd uitgeput afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; op
uttröttad uitgeput

Verwante definities voor "uitgeput":

  1. aan het eind van je krachten, heel erg moe1
    • hij is uitgeput van het harde werken1

Wiktionary: uitgeput


Cross Translation:
FromToVia
uitgeput slutkörd beat — exhausted
uitgeput utmattad; slutkörd; uttömd; slut exhausted — in a state of exhaustion

uitputten:

uitputten werkwoord (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)

  1. uitputten (moe maken; vermoeien; slopen; afmatten)
    trötta; slita ut; nöta ut
    • trötta werkwoord (tröttar, tröttade, tröttat)
    • slita ut werkwoord (sliter ut, slet ut, slitit ut)
    • nöta ut werkwoord (nöter ut, nöt ut, nötit ut)
  2. uitputten (verzwakken; verslappen; zwakker worden; aan kracht inboeten; zwak worden)
    försvaga; vekna; förslappa; mattas; tappa kraft
    • försvaga werkwoord (försvager, försvagde, försvagt)
    • vekna werkwoord (veknar, veknade, veknat)
    • förslappa werkwoord (förslappar, förslappade, förslappat)
    • mattas werkwoord (mattaar, mattaade, mattat)
    • tappa kraft werkwoord (tappar kraft, tappade kraft, tappat kraft)

Conjugations for uitputten:

o.t.t.
  1. put uit
  2. put uit
  3. put uit
  4. putten uit
  5. putten uit
  6. putten uit
o.v.t.
  1. putte uit
  2. putte uit
  3. putte uit
  4. putten uit
  5. putten uit
  6. putten uit
v.t.t.
  1. ben uitgeput
  2. bent uitgeput
  3. is uitgeput
  4. zijn uitgeput
  5. zijn uitgeput
  6. zijn uitgeput
v.v.t.
  1. was uitgeput
  2. was uitgeput
  3. was uitgeput
  4. waren uitgeput
  5. waren uitgeput
  6. waren uitgeput
o.t.t.t.
  1. zal uitputten
  2. zult uitputten
  3. zal uitputten
  4. zullen uitputten
  5. zullen uitputten
  6. zullen uitputten
o.v.t.t.
  1. zou uitputten
  2. zou uitputten
  3. zou uitputten
  4. zouden uitputten
  5. zouden uitputten
  6. zouden uitputten
diversen
  1. put uit!
  2. put uit!
  3. uitgeput
  4. uitputtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitputten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitputten (afmatten; vermoeien)
    uttröttande; utslitande

Vertaal Matrix voor uitputten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slita ut slijting; vlasoogst
utslitande afmatten; uitputten; vermoeien
uttröttande afmatten; uitputten; vermoeien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förslappa aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
försvaga aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden aftakelen; ontkrachten; ontzenuwen; verzwakken; weerleggen; wegglijden
mattas aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
nöta ut afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien afslijten; afslijten door erop te zitten; afzitten
slita ut afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien afslijten door erop te zitten; afzitten; rafelen
tappa kraft aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden
trötta afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien moe worden; vermoeid raken; vermoeien
vekna aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden doen smelten; verweken; week worden

Wiktionary: uitputten


Cross Translation:
FromToVia
uitputten trötta; trötta ut weary — to make weary
uitputten slopa; besegra; avliva; avrätta; dräpa; förnedra; förödmjuka abattre — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van uitgeput