Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitgezonderd:
  2. uitzonderen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitgezonderd (Nederlands) in het Zweeds

uitgezonderd:

uitgezonderd bijvoeglijk naamwoord

  1. uitgezonderd (tenzij)
    såvida inte; ifallet; i händelse
  2. uitgezonderd (behalve; met uitsluiting van; buiten)
    utan; med undagtag av

Vertaal Matrix voor uitgezonderd:

ConjunctionVerwante vertalingenAndere vertalingen
- behalve
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
i händelse tenzij; uitgezonderd
ifallet tenzij; uitgezonderd
med undagtag av behalve; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd
såvida inte tenzij; uitgezonderd
utan behalve; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd buiten; zonder

Verwante woorden van "uitgezonderd":

  • uitgezonderde

Synoniemen voor "uitgezonderd":


Verwante definities voor "uitgezonderd":

  1. wat niet wordt meegerekend1
    • iedereen mag mee, uitgezonderd de twee oudsten1

uitzonderen:

uitzonderen werkwoord (zonder uit, zondert uit, zonderde uit, zonderden uit, uitgezonderd)

  1. uitzonderen
    utesluta
    • utesluta werkwoord (uteslutar, uteslutade, uteslutat)

Conjugations for uitzonderen:

o.t.t.
  1. zonder uit
  2. zondert uit
  3. zondert uit
  4. zonderen uit
  5. zonderen uit
  6. zonderen uit
o.v.t.
  1. zonderde uit
  2. zonderde uit
  3. zonderde uit
  4. zonderden uit
  5. zonderden uit
  6. zonderden uit
v.t.t.
  1. heb uitgezonderd
  2. hebt uitgezonderd
  3. heeft uitgezonderd
  4. hebben uitgezonderd
  5. hebben uitgezonderd
  6. hebben uitgezonderd
v.v.t.
  1. had uitgezonderd
  2. had uitgezonderd
  3. had uitgezonderd
  4. hadden uitgezonderd
  5. hadden uitgezonderd
  6. hadden uitgezonderd
o.t.t.t.
  1. zal uitzonderen
  2. zult uitzonderen
  3. zal uitzonderen
  4. zullen uitzonderen
  5. zullen uitzonderen
  6. zullen uitzonderen
o.v.t.t.
  1. zou uitzonderen
  2. zou uitzonderen
  3. zou uitzonderen
  4. zouden uitzonderen
  5. zouden uitzonderen
  6. zouden uitzonderen
en verder
  1. ben uitgezonderd
  2. bent uitgezonderd
  3. is uitgezonderd
  4. zijn uitgezonderd
  5. zijn uitgezonderd
  6. zijn uitgezonderd
diversen
  1. zonder uit!
  2. zondert uit!
  3. uitgezonderd
  4. uitzonderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitzonderen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitzonderen
    uteslutande

Vertaal Matrix voor uitzonderen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uteslutande uitzonderen uitsluitsels
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
utesluta uitzonderen bannen; bezweren; buitensluiten; schorsen; suspenderen; uitbannen; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen; weglaten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uteslutande alleen; enig; enkel; exclusief; uitsluitend

Wiktionary: uitzonderen


Cross Translation:
FromToVia
uitzonderen utdela dispenserexempter de la règle ordinaire, par faveur spéciale, ou simplement exempter de quelque chose.