Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitrafelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitrafelen (Nederlands) in het Zweeds

uitrafelen:

uitrafelen werkwoord (rafel uit, rafelt uit, rafelde uit, rafelden uit, uitgerafeld)

  1. uitrafelen (ontwarren; uitzoeken; uitpluizen; )
    reda ut; reda upp
    • reda ut werkwoord (reder ut, redde ut, rett ut)
    • reda upp werkwoord (reder upp, redde upp, rett upp)
  2. uitrafelen (rafels loslaten)
    slita; bli nött
    • slita werkwoord (sliter, slet, slitit)
    • bli nött werkwoord (blir nött, blev nött, blivit nött)

Conjugations for uitrafelen:

o.t.t.
  1. rafel uit
  2. rafelt uit
  3. rafelt uit
  4. rafelen uit
  5. rafelen uit
  6. rafelen uit
o.v.t.
  1. rafelde uit
  2. rafelde uit
  3. rafelde uit
  4. rafelden uit
  5. rafelden uit
  6. rafelden uit
v.t.t.
  1. heb uitgerafeld
  2. hebt uitgerafeld
  3. heeft uitgerafeld
  4. hebben uitgerafeld
  5. hebben uitgerafeld
  6. hebben uitgerafeld
v.v.t.
  1. had uitgerafeld
  2. had uitgerafeld
  3. had uitgerafeld
  4. hadden uitgerafeld
  5. hadden uitgerafeld
  6. hadden uitgerafeld
o.t.t.t.
  1. zal uitrafelen
  2. zult uitrafelen
  3. zal uitrafelen
  4. zullen uitrafelen
  5. zullen uitrafelen
  6. zullen uitrafelen
o.v.t.t.
  1. zou uitrafelen
  2. zou uitrafelen
  3. zou uitrafelen
  4. zouden uitrafelen
  5. zouden uitrafelen
  6. zouden uitrafelen
en verder
  1. ben uitgerafeld
  2. bent uitgerafeld
  3. is uitgerafeld
  4. zijn uitgerafeld
  5. zijn uitgerafeld
  6. zijn uitgerafeld
diversen
  1. rafel uit!
  2. rafelt uit!
  3. uitgerafeld
  4. uitrafelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitrafelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bli nött rafels loslaten; uitrafelen
reda upp ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
reda ut ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken ontrafelen; ontwarren; ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uit de war halen; uit elkaar halen; uitzoeken
slita rafels loslaten; uitrafelen aanpoten; afslijpen; erafslijpen; ergens uitscheuren; flink aanpakken; hard werken; inscheuren; scheuren