Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitsluiten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitsluiten (Nederlands) in het Zweeds

uitsluiten:

uitsluiten werkwoord (sluit uit, sloot uit, sloten uit, uitgesloten)

  1. uitsluiten (buitensluiten)
    utesluta
    • utesluta werkwoord (uteslutar, uteslutade, uteslutat)
  2. uitsluiten (diskwalificeren; royeren)
    diskvalificera
    • diskvalificera werkwoord (diskvalificerar, diskvalificerade, diskvalificerat)

Conjugations for uitsluiten:

o.t.t.
  1. sluit uit
  2. sluit uit
  3. sluit uit
  4. sluiten uit
  5. sluiten uit
  6. sluiten uit
o.v.t.
  1. sloot uit
  2. sloot uit
  3. sloot uit
  4. sloten uit
  5. sloten uit
  6. sloten uit
v.t.t.
  1. heb uitgesloten
  2. hebt uitgesloten
  3. heeft uitgesloten
  4. hebben uitgesloten
  5. hebben uitgesloten
  6. hebben uitgesloten
v.v.t.
  1. had uitgesloten
  2. had uitgesloten
  3. had uitgesloten
  4. hadden uitgesloten
  5. hadden uitgesloten
  6. hadden uitgesloten
o.t.t.t.
  1. zal uitsluiten
  2. zult uitsluiten
  3. zal uitsluiten
  4. zullen uitsluiten
  5. zullen uitsluiten
  6. zullen uitsluiten
o.v.t.t.
  1. zou uitsluiten
  2. zou uitsluiten
  3. zou uitsluiten
  4. zouden uitsluiten
  5. zouden uitsluiten
  6. zouden uitsluiten
en verder
  1. ben uitgesloten
  2. bent uitgesloten
  3. is uitgesloten
  4. zijn uitgesloten
  5. zijn uitgesloten
  6. zijn uitgesloten
diversen
  1. sluit uit!
  2. sluit uit!
  3. uitgesloten
  4. uitsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitsluiten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
diskvalificera diskwalificatie; uitsluiting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
diskvalificera diskwalificeren; royeren; uitsluiten iemand schrappen; royeren
utesluta buitensluiten; uitsluiten bannen; bezweren; schorsen; suspenderen; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; uitzonderen; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen; weglaten