Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitsparen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitsparen (Nederlands) in het Zweeds

uitsparen:

uitsparen werkwoord (spaar uit, spaart uit, spaarde uit, spaarden uit, uitgespaard)

  1. uitsparen (openlaten)
    lämna öppen
    • lämna öppen werkwoord (lämnar öppen, lämnade öppen, lämnat öppen)

Conjugations for uitsparen:

o.t.t.
  1. spaar uit
  2. spaart uit
  3. spaart uit
  4. sparen uit
  5. sparen uit
  6. sparen uit
o.v.t.
  1. spaarde uit
  2. spaarde uit
  3. spaarde uit
  4. spaarden uit
  5. spaarden uit
  6. spaarden uit
v.t.t.
  1. heb uitgespaard
  2. hebt uitgespaard
  3. heeft uitgespaard
  4. hebben uitgespaard
  5. hebben uitgespaard
  6. hebben uitgespaard
v.v.t.
  1. had uitgespaard
  2. had uitgespaard
  3. had uitgespaard
  4. hadden uitgespaard
  5. hadden uitgespaard
  6. hadden uitgespaard
o.t.t.t.
  1. zal uitsparen
  2. zult uitsparen
  3. zal uitsparen
  4. zullen uitsparen
  5. zullen uitsparen
  6. zullen uitsparen
o.v.t.t.
  1. zou uitsparen
  2. zou uitsparen
  3. zou uitsparen
  4. zouden uitsparen
  5. zouden uitsparen
  6. zouden uitsparen
en verder
  1. ben uitgespaard
  2. bent uitgespaard
  3. is uitgespaard
  4. zijn uitgespaard
  5. zijn uitgespaard
  6. zijn uitgespaard
diversen
  1. spaar uit!
  2. spaart uit!
  3. uitgespaard
  4. uitsparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitsparen

  1. uitsparen
    slå ut

Vertaal Matrix voor uitsparen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lämna öppen openlaten; uitsparen
slå ut uitsparen

Wiktionary: uitsparen


Cross Translation:
FromToVia
uitsparen spara économiserdépenser avec ménagement, avec le souci d’épargner.
uitsparen spara épargner — Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve.