Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. vakantie:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vakantie (Nederlands) in het Zweeds

vakantie:

vakantie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de vakantie (verloftijd; verlof; snipperdag; verlofjaar)
    – periode waarin je vrij hebt van school of werk 1
    skolledighet; skollov; lov; studiedag; ledig dag
  2. de vakantie
    – periode waarin je vrij hebt van school of werk 1
    semester

Vertaal Matrix voor vakantie:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ledig dag snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd uitgaansdag; verlofdag
lov snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd akkoord; feestdagen; fiat; goedkeuring; goedvinden; licentie; permissie; toestemming; vergunning
semester vakantie feestdagen
skolledighet snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd
skollov snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd
studiedag snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd

Verwante woorden van "vakantie":

  • vakanties

Antoniemen van "vakantie":


Verwante definities voor "vakantie":

  1. periode waarin je vrij hebt van school of werk1
    • in de vakantie zwem ik elke dag1

Wiktionary: vakantie


Cross Translation:
FromToVia
vakantie uppehåll hiatus — vacation
vakantie ledighet holiday — period of one or more days taken off work by an employee for leisure
vakantie semester holiday — period taken off work or study for travel
vakantie lov holiday — period during which pupils and students do not attend their school or university
vakantie semester; ledighet vacation — holiday, period of leisure time
vakantie semester Urlaub — die vom Arbeitgeber dem abhängig Beschäftigten oder Dienstherrn dem Unterstellten gewährte Freizeit in Höhe von einem oder meist mehreren Werktagen
vakantie semester Urlaubkurz für: eine während des Urlaubs[1] unternommene Reise
vakantie ferier; semester congépermission d’aller, de venir, de s’absenter, de se retirer.

Verwante vertalingen van vakantie