Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verbeten (Nederlands) in het Zweeds

verbeten:

verbeten bijvoeglijk naamwoord

  1. verbeten (haatdragend)
    tystlåten; bister; bistert; fåordigt; tystlåtet
  2. verbeten
    förbittrad; förbittrat
  3. verbeten (grimmig)
    butter; bister
  4. verbeten (onderdrukt; opgekropt; verkropt)
    förtvivlad; uppretat; förtvivlat; argt; uppretad; förbittrat

Vertaal Matrix voor verbeten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uppretad lichtgeraaktheid; prikkelbaarheid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
argt onderdrukt; opgekropt; verbeten; verkropt boos; dol; furieus; gebelgd; giftig; hels; kwaad; laaiend; nijdig; razend; tierend; verbolgen; vertoornd; woedend; woest
bister grimmig; haatdragend; verbeten
bistert haatdragend; verbeten
butter grimmig; verbeten brommmerig; chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks
fåordigt haatdragend; verbeten
förbittrad verbeten
förbittrat onderdrukt; opgekropt; verbeten; verkropt bitter teleurgesteld; gebeten; verbitterd; wrevelig
förtvivlad onderdrukt; opgekropt; verbeten; verkropt desperaat; radeloos; ten einde raad; vertwijfeld; wanhopig
förtvivlat onderdrukt; opgekropt; verbeten; verkropt desperaat; radeloos; ten einde raad; vertwijfeld; wanhopig
tystlåten haatdragend; verbeten geluidloos; gesloten; stil; taciturn; weinig spraakzaam; zonder geluid; zwijgend; zwijgzaam
tystlåtet haatdragend; verbeten gesloten; stil; taciturn; weinig spraakzaam; zwijgend; zwijgzaam
uppretad onderdrukt; opgekropt; verbeten; verkropt boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend
uppretat onderdrukt; opgekropt; verbeten; verkropt boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend

Verwante woorden van "verbeten":


verbijten:

verbijten werkwoord (verbijt, verbeet, verbeten, verbeten)

  1. verbijten (verkroppen)
    klara av; smälta; svälja; få ner
    • klara av werkwoord (klarar av, klarade av, klarat av)
    • smälta werkwoord (smälter, smälte, smält)
    • svälja werkwoord (sväljer, sväljde, svalt)
    • få ner werkwoord (får ner, fick ner, fått ner)

Conjugations for verbijten:

o.t.t.
  1. verbijt
  2. verbijt
  3. verbijt
  4. verbijten
  5. verbijten
  6. verbijten
o.v.t.
  1. verbeet
  2. verbeet
  3. verbeet
  4. verbeten
  5. verbeten
  6. verbeten
v.t.t.
  1. heb verbeten
  2. hebt verbeten
  3. heeft verbeten
  4. hebben verbeten
  5. hebben verbeten
  6. hebben verbeten
v.v.t.
  1. had verbeten
  2. had verbeten
  3. had verbeten
  4. hadden verbeten
  5. hadden verbeten
  6. hadden verbeten
o.t.t.t.
  1. zal verbijten
  2. zult verbijten
  3. zal verbijten
  4. zullen verbijten
  5. zullen verbijten
  6. zullen verbijten
o.v.t.t.
  1. zou verbijten
  2. zou verbijten
  3. zou verbijten
  4. zouden verbijten
  5. zouden verbijten
  6. zouden verbijten
diversen
  1. verbijt!
  2. verbijt!
  3. verbeten
  4. verbijtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verbijten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
smälta gesmolten massa; smelt
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
få ner verbijten; verkroppen ten val brengen; wippen
klara av verbijten; verkroppen bolwerken; fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen
smälta verbijten; verkroppen doen smelten; door hitte vloeibaar worden; in elkaar overlopen; ontbinden; opheffen; smelten; uiteen doen gaan; vervagen; vervloeien
svälja verbijten; verkroppen doorslikken; inslikken; ophopen; opkroppen; oppeuzelen; opstapelen; opvreten; slikken; verslinden; verzwelgen; wegslikken