Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verbroddelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verbroddelen (Nederlands) in het Zweeds

verbroddelen:

verbroddelen werkwoord (verbroddel, verbroddelt, verbroddelde, verbroddelden, verbroddeld)

  1. verbroddelen (verpesten; bederven; verknoeien; )
    förstöra; röra till
    • förstöra werkwoord (förstör, förstörde, förstört)
    • röra till werkwoord (rör till, rörde till, rört till)

Conjugations for verbroddelen:

o.t.t.
  1. verbroddel
  2. verbroddelt
  3. verbroddelt
  4. verbroddelen
  5. verbroddelen
  6. verbroddelen
o.v.t.
  1. verbroddelde
  2. verbroddelde
  3. verbroddelde
  4. verbroddelden
  5. verbroddelden
  6. verbroddelden
v.t.t.
  1. heb verbroddeld
  2. hebt verbroddeld
  3. heeft verbroddeld
  4. hebben verbroddeld
  5. hebben verbroddeld
  6. hebben verbroddeld
v.v.t.
  1. had verbroddeld
  2. had verbroddeld
  3. had verbroddeld
  4. hadden verbroddeld
  5. hadden verbroddeld
  6. hadden verbroddeld
o.t.t.t.
  1. zal verbroddelen
  2. zult verbroddelen
  3. zal verbroddelen
  4. zullen verbroddelen
  5. zullen verbroddelen
  6. zullen verbroddelen
o.v.t.t.
  1. zou verbroddelen
  2. zou verbroddelen
  3. zou verbroddelen
  4. zouden verbroddelen
  5. zouden verbroddelen
  6. zouden verbroddelen
diversen
  1. verbroddel!
  2. verbroddelt!
  3. verbroddeld
  4. verbroddelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verbroddelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra afbraak; sloop
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken 'n aframmeling geven; aantasten; aanvreten; afbreken; aframmelen; afrossen; bederven; beschadigen; breken; iets bederven; iets vergallen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; liquideren; neerhalen; omverhalen; ontkrachten; ontzenuwen; ruineren; slopen; te gronde richten; uit elkaar halen; uitroeien; verdelgen; vergallen; verkankeren; verknoeien; vernielen; vernietigen; verpesten; verwoesten; weerleggen
röra till bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra laten exploderen; opblazen