Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. vergemakkelijken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vergemakkelijken (Nederlands) in het Zweeds

vergemakkelijken:

vergemakkelijken werkwoord (vergemakkelijk, vergemakkelijkt, vergemakkelijkte, vergemakkelijkten, vergemakkelijkt)

  1. vergemakkelijken (vereenvoudigen; simplificeren; bemakkelijken; versoberen)
    förenkla
    • förenkla werkwoord (förenklar, förenklade, förenklat)

Conjugations for vergemakkelijken:

o.t.t.
  1. vergemakkelijk
  2. vergemakkelijkt
  3. vergemakkelijkt
  4. vergemakkelijken
  5. vergemakkelijken
  6. vergemakkelijken
o.v.t.
  1. vergemakkelijkte
  2. vergemakkelijkte
  3. vergemakkelijkte
  4. vergemakkelijkten
  5. vergemakkelijkten
  6. vergemakkelijkten
v.t.t.
  1. heb vergemakkelijkt
  2. hebt vergemakkelijkt
  3. heeft vergemakkelijkt
  4. hebben vergemakkelijkt
  5. hebben vergemakkelijkt
  6. hebben vergemakkelijkt
v.v.t.
  1. had vergemakkelijkt
  2. had vergemakkelijkt
  3. had vergemakkelijkt
  4. hadden vergemakkelijkt
  5. hadden vergemakkelijkt
  6. hadden vergemakkelijkt
o.t.t.t.
  1. zal vergemakkelijken
  2. zult vergemakkelijken
  3. zal vergemakkelijken
  4. zullen vergemakkelijken
  5. zullen vergemakkelijken
  6. zullen vergemakkelijken
o.v.t.t.
  1. zou vergemakkelijken
  2. zou vergemakkelijken
  3. zou vergemakkelijken
  4. zouden vergemakkelijken
  5. zouden vergemakkelijken
  6. zouden vergemakkelijken
diversen
  1. vergemakkelijk!
  2. vergemakkelijkt!
  3. vergemakkelijkt
  4. vergemakkelijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vergemakkelijken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förenkla bemakkelijken; simplificeren; vereenvoudigen; vergemakkelijken; versoberen

Wiktionary: vergemakkelijken


Cross Translation:
FromToVia
vergemakkelijken göra lättare erleichtern — etwas leichter machen, für weniger Gewicht sorgen
vergemakkelijken underlätta; befrämja faciliterrendre facile.
vergemakkelijken mildra; lätta soulagerdélivrer, débarrasser d’une partie de quelque fardeau.