Nederlands

Uitgebreide vertaling voor voorbijgaand (Nederlands) in het Zweeds

voorbijgaand:

voorbijgaand bijvoeglijk naamwoord

  1. voorbijgaand (vergankelijk; eindig)
    ömtåligt; förgänglig; förgängligt; lättförstörbar; lättförstörbart
  2. voorbijgaand (tijdelijk; voorlopig; provisorisch; )
    temporärt; provisoriskt; tillfällig; tillfälligt; tidsbegränsad; tidsbegränsat
  3. voorbijgaand (tijdelijk)
    tillfällig; tillfälligt

Vertaal Matrix voor voorbijgaand:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tillfällig interim; tussenpoos; tussentijd
tillfälligt uitzendkracht
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förgänglig eindig; vergankelijk; voorbijgaand
förgängligt eindig; vergankelijk; voorbijgaand
lättförstörbar eindig; vergankelijk; voorbijgaand
lättförstörbart eindig; vergankelijk; voorbijgaand
provisoriskt aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang temporeel; tijdelijk
temporärt aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang loco-; plaatsvervangend; temporeel; tijdelijk; waarnemend
tidsbegränsad aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang
tidsbegränsat aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang
tillfällig aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang af en toe; in het voorbijgaan; incidenteel; informeel; losjes; momenteel; momentele; nu en dan; op dit ogenblik; soms; temporeel; terloops; tijdelijk; tijdelijke; voorlopig; vrijblijvend; weleens
tillfälligt aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang af en toe; in het voorbijgaan; incidenteel; informeel; loco-; losjes; momenteel; momentele; nu en dan; op de bonnefooi; op dit ogenblik; op goed geluk; plaatsvervangend; soms; temporeel; terloops; tijdelijk; tijdelijke; toevallig; voorlopig; vrijblijvend; waarnemend; weleens
ömtåligt eindig; vergankelijk; voorbijgaand angstig voor pijn; bleekjes; breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijn van smaak; fijngevoelig; fijnzinnig; fragiel; frèle; iel; kleinzerig; kwetsbaar; pips; slap; slapjes; teder; teer; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; wee; ziekelijk; zwak

Wiktionary: voorbijgaand


Cross Translation:
FromToVia
voorbijgaand kortvarig; flyktig; förgänglig transitory — lasting only a short time
voorbijgaand tillfällig; kortvarig vorübergehend — nur für kurze Zeit

voorbijgaan:

voorbijgaan werkwoord (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)

  1. voorbijgaan (verstrijken; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen)
    passera; ske; förgå; gå förbi; hända
    • passera werkwoord (passerar, passerade, passerat)
    • ske werkwoord (sker, skedde, skett)
    • förgå werkwoord (förgår, förgick, förgått)
    • gå förbi werkwoord (går förbi, gick förbi, gått förbi)
    • hända werkwoord (händer, händde, händt)
  2. voorbijgaan (passeren; inhalen; voorbijrijden)
    passera; gå igenom; gå förbi
    • passera werkwoord (passerar, passerade, passerat)
    • gå igenom werkwoord (går igenom, gick igenom, gått igenom)
    • gå förbi werkwoord (går förbi, gick förbi, gått förbi)

Conjugations for voorbijgaan:

o.t.t.
  1. ga voorbij
  2. gaat voorbij
  3. gaat voorbij
  4. gaan voorbij
  5. gaan voorbij
  6. gaan voorbij
o.v.t.
  1. ging voorbij
  2. ging voorbij
  3. ging voorbij
  4. gingen voorbij
  5. gingen voorbij
  6. gingen voorbij
v.t.t.
  1. ben voorbij gegaan
  2. bent voorbij gegaan
  3. is voorbij gegaan
  4. zijn voorbij gegaan
  5. zijn voorbij gegaan
  6. zijn voorbij gegaan
v.v.t.
  1. was voorbij gegaan
  2. was voorbij gegaan
  3. was voorbij gegaan
  4. waren voorbij gegaan
  5. waren voorbij gegaan
  6. waren voorbij gegaan
o.t.t.t.
  1. zal voorbijgaan
  2. zult voorbijgaan
  3. zal voorbijgaan
  4. zullen voorbijgaan
  5. zullen voorbijgaan
  6. zullen voorbijgaan
o.v.t.t.
  1. zou voorbijgaan
  2. zou voorbijgaan
  3. zou voorbijgaan
  4. zouden voorbijgaan
  5. zouden voorbijgaan
  6. zouden voorbijgaan
diversen
  1. ga voorbij!
  2. gaat voorbij!
  3. voorbij gegaan
  4. voorbijgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor voorbijgaan:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förgå aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden
gå förbi aflopen; inhalen; passeren; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijrijden doorvaren; overwaaien; voorbijlopen; voorbijtrekken
gå igenom inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden binnen gaan; doornemen; doorzoeken; erdoor gaan; overheen gaan; penetreren; reviseren
hända aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; toegaan; tot stand komen; voorkomen; zich voordoen
passera aflopen; inhalen; passeren; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijrijden doorreizen; slagen voor
ske aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; toegaan; tot stand komen

Wiktionary: voorbijgaan


Cross Translation:
FromToVia
voorbijgaan pass — elapse
voorbijgaan förflytta pass — go by, over, etc