Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. voorgeven:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor voorgeven (Nederlands) in het Zweeds

voorgeven:

voorgeven werkwoord (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)

  1. voorgeven (pretenderen; beweren; verklaren; stellen)
    låtsas
    • låtsas werkwoord (låtsar, låtsade, låtsat)

Conjugations for voorgeven:

o.t.t.
  1. geef voor
  2. geeft voor
  3. geeft voor
  4. geven voor
  5. geven voor
  6. geven voor
o.v.t.
  1. gaf voor
  2. gaf voor
  3. gaf voor
  4. gaven voor
  5. gaven voor
  6. gaven voor
v.t.t.
  1. heb voorgegeven
  2. hebt voorgegeven
  3. heeft voorgegeven
  4. hebben voorgegeven
  5. hebben voorgegeven
  6. hebben voorgegeven
v.v.t.
  1. had voorgegeven
  2. had voorgegeven
  3. had voorgegeven
  4. hadden voorgegeven
  5. hadden voorgegeven
  6. hadden voorgegeven
o.t.t.t.
  1. zal voorgeven
  2. zult voorgeven
  3. zal voorgeven
  4. zullen voorgeven
  5. zullen voorgeven
  6. zullen voorgeven
o.v.t.t.
  1. zou voorgeven
  2. zou voorgeven
  3. zou voorgeven
  4. zouden voorgeven
  5. zouden voorgeven
  6. zouden voorgeven
diversen
  1. geef voor!
  2. geeft voor!
  3. voorgegeven
  4. voorgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor voorgeven:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
låtsas beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven fingeren; huichelen; simuleren; veinzen; voorwenden