Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vullen (Nederlands) in het Zweeds

vullen:

vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)

  1. vullen (volstorten; volplempen; volmaken)
    fylla upp; fylla
    • fylla upp werkwoord (fyller upp, fyllde upp, fyllt upp)
    • fylla werkwoord (fyller, fyllde, fyllt)
  2. vullen (volschenken)
    fylla; hälla full
    • fylla werkwoord (fyller, fyllde, fyllt)
    • hälla full werkwoord (häller full, hällde full, hällt full)
  3. vullen (bijvullen)
    fylla upp
    • fylla upp werkwoord (fyller upp, fyllde upp, fyllt upp)
  4. vullen (volgooien; volgieten)
    fylla
    • fylla werkwoord (fyller, fyllde, fyllt)
  5. vullen (plomberen)
    fylla; uppfylla; plombera; utfylla
    • fylla werkwoord (fyller, fyllde, fyllt)
    • uppfylla werkwoord (uppfyller, uppfyllde, uppfyllt)
    • plombera werkwoord (plomberar, plomberade, plomberat)
    • utfylla werkwoord (utfyller, utfyllde, utfyllt)

Conjugations for vullen:

o.t.t.
  1. vul
  2. vult
  3. vult
  4. vullen
  5. vullen
  6. vullen
o.v.t.
  1. vulde
  2. vulde
  3. vulde
  4. vulden
  5. vulden
  6. vulden
v.t.t.
  1. heb gevuld
  2. hebt gevuld
  3. heeft gevuld
  4. hebben gevuld
  5. hebben gevuld
  6. hebben gevuld
v.v.t.
  1. had gevuld
  2. had gevuld
  3. had gevuld
  4. hadden gevuld
  5. hadden gevuld
  6. hadden gevuld
o.t.t.t.
  1. zal vullen
  2. zult vullen
  3. zal vullen
  4. zullen vullen
  5. zullen vullen
  6. zullen vullen
o.v.t.t.
  1. zou vullen
  2. zou vullen
  3. zou vullen
  4. zouden vullen
  5. zouden vullen
  6. zouden vullen
diversen
  1. vul!
  2. vult!
  3. gevuld
  4. vullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vullen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fylla dronkenschap
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fylla farceren; opvullen; plomberen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volschenken; volstorten; vullen dichtgooien; gaten dichten; ineen duwen; opzetten; proppen; stoppen; volpompen
fylla upp bijvullen; volmaken; volplempen; volstorten; vullen
hälla full volschenken; vullen
plombera plomberen; vullen dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
uppfylla plomberen; vullen kwijten; volvoeren
utfylla plomberen; vullen

Verwante definities voor "vullen":

  1. er zoveel in doen dat er niets meer bij kan1
    • hij vult het kopje met koffie1

Wiktionary: vullen


Cross Translation:
FromToVia
vullen fylla; plombera plombierenveraltend, (transitiv) einen ausgebohrten kariösen Zahn mit einer Dichtungsmasse füllen
vullen fylla på; komplettera replenish — to refill
vullen förfullständiga; fullständiga; utfylla; komplettera compléterrendre complet.

Verwante vertalingen van vullen