Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor waag (Nederlands) in het Zweeds

waag:

waag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de waag (weegschaal; bascule; balans)
    våg; viktmätarinstrument
  2. de waag (weegbrug)
    våg; balansvåg
    • våg [-en] zelfstandig naamwoord
    • balansvåg [-en] zelfstandig naamwoord
  3. de waag (weeghuis)
    våg; våghus
    • våg [-en] zelfstandig naamwoord
    • våghus zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor waag:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balansvåg waag; weegbrug
viktmätarinstrument balans; bascule; waag; weegschaal
våg balans; bascule; waag; weegbrug; weeghuis; weegschaal snelweger
våghus waag; weeghuis waaggebouw

Verwante woorden van "waag":


Wiktionary: waag


Cross Translation:
FromToVia
waag risk aléa — désuet|fr chance bonne ou mauvaise.
waag risk risquepossibilité d’un événement négatif, péril possible, hasard dangereux.

waag vorm van wagen:

wagen werkwoord (waag, waagt, waagde, waagden, gewaagd)

  1. wagen (durven; riskeren; avonturen)
    våga; tordas; äventyra; riskera
    • våga werkwoord (vågar, vågade, vågat)
    • tordas werkwoord (torder, tordde, tordast)
    • äventyra werkwoord (äventyr, äventyrde, äventyrt)
    • riskera werkwoord (riskerar, riskerade, riskerat)

Conjugations for wagen:

o.t.t.
  1. waag
  2. waagt
  3. waagt
  4. wagen
  5. wagen
  6. wagen
o.v.t.
  1. waagde
  2. waagde
  3. waagde
  4. waagden
  5. waagden
  6. waagden
v.t.t.
  1. heb gewaagd
  2. hebt gewaagd
  3. heeft gewaagd
  4. hebben gewaagd
  5. hebben gewaagd
  6. hebben gewaagd
v.v.t.
  1. had gewaagd
  2. had gewaagd
  3. had gewaagd
  4. hadden gewaagd
  5. hadden gewaagd
  6. hadden gewaagd
o.t.t.t.
  1. zal wagen
  2. zult wagen
  3. zal wagen
  4. zullen wagen
  5. zullen wagen
  6. zullen wagen
o.v.t.t.
  1. zou wagen
  2. zou wagen
  3. zou wagen
  4. zouden wagen
  5. zouden wagen
  6. zouden wagen
diversen
  1. waag!
  2. waagt!
  3. gewaagd
  4. wagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wagen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de wagen (paardenwagen)
    hästkärra
  2. de wagen (durven)
    våga; ha mod; ta risken
  3. de wagen (vehikel; voertuig; rijtuig; kar)
    bil
    • bil [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor wagen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bil auto; kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen automobiel; personenauto
ha mod durven; wagen
hästkärra paardenwagen; wagen
ta risken durven; wagen
våga durven; wagen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
riskera avonturen; durven; riskeren; wagen avonturieren; een gok wagen; gokken; inzetten; speelgeld inzetten
tordas avonturen; durven; riskeren; wagen aandurven
våga avonturen; durven; riskeren; wagen aandurven; avonturieren; inzetten; speelgeld inzetten
äventyra avonturen; durven; riskeren; wagen
- durven

Verwante woorden van "wagen":


Synoniemen voor "wagen":


Antoniemen van "wagen":


Verwante definities voor "wagen":

  1. je niet door angst of onzekerheid laten tegenhouden1
    • hij waagde het toch naar huis te rijden met die gladheid1
  2. vervoermiddel dat bestaat uit een kar of bak met vier wielen1
    • de baby ligt in de kinderwagen1

Wiktionary: wagen


Cross Translation:
FromToVia
wagen automobil; bil car — automobile, a vehicle steered by a driver
wagen riskera; chansa chance — to try or risk
wagen våga; tordas; töras dare — to have courage
wagen riskera dare — to brave or face up to
wagen vagn; kärra wagon — cart
wagen riskera; våga; äventyra aventurerhasarder, mettre à l’aventure.
wagen fordon; åkdon bagnole — France|fr (familier, fr) voiture, automobile.
wagen riskera; våga; äventyra; töras oser — Avoir la hardiesse, l’audace de dire, de faire quelque chose.
wagen riskera; våga; äventyra risquerhasarder, exposer à un danger possible, à une chance douteux.
wagen bil voiture — Caisse sur roues