Zweedse en Duitse zoekresultaten voor: kurs

der Kurs; der Unterricht; die Lehre

• Kurs [der ~] zelfstandig naamwoord
• Unterricht [der ~] zelfstandig naamwoord
• Lehre [die ~] zelfstandig naamwoord

der Kurs; der Aktienkurs; die Notiz

• Kurs [der ~] zelfstandig naamwoord
• Aktienkurs [der ~] zelfstandig naamwoord
• Notiz [die ~] zelfstandig naamwoord

der Kursus; Studium; der Lehrgang; der Kurs

• Kursus [der ~] zelfstandig naamwoord
• Studium [das ~] zelfstandig naamwoord
• Lehrgang [der ~] zelfstandig naamwoord
• Kurs [der ~] zelfstandig naamwoord

die Richtung; der Kurs

• Richtung [die ~] zelfstandig naamwoord
• Kurs [der ~] zelfstandig naamwoord

die Route; die Direktion; die Rundgänge; die Verwaltung; die Fahrt; die Geschäftsführung; die Reise; die Schule; die Ausfahrt; die Rundreise; die Spazierfahrt; die Richtung; die Seite; die Leitung; die Rundfahrt; die Routine; die Betriebsführung; die Geländefahrt; die Gastspielreise; die Fransenborte; die Erfahrung; die Ausrichtung; die Gewohnheit; die Rundläufe

• Route [die ~] zelfstandig naamwoord
• Direktion [die ~] zelfstandig naamwoord
• Rundgänge [die ~] zelfstandig naamwoord
• Verwaltung [die ~] zelfstandig naamwoord
• Fahrt [die ~] zelfstandig naamwoord
• Geschäftsführung [die ~] zelfstandig naamwoord
• Reise [die ~] zelfstandig naamwoord
• Schule [die ~] zelfstandig naamwoord
• Ausfahrt [die ~] zelfstandig naamwoord
• Rundreise [die ~] zelfstandig naamwoord
• Spazierfahrt [die ~] zelfstandig naamwoord
• Richtung [die ~] zelfstandig naamwoord
• Seite [die ~] zelfstandig naamwoord
• Leitung [die ~] zelfstandig naamwoord
• Rundfahrt [die ~] zelfstandig naamwoord
• Routine [die ~] zelfstandig naamwoord
• Betriebsführung [die ~] zelfstandig naamwoord
• Geländefahrt [die ~] zelfstandig naamwoord
• Gastspielreise [die ~] zelfstandig naamwoord
• Fransenborte [die ~] zelfstandig naamwoord
• Erfahrung [die ~] zelfstandig naamwoord
• Ausrichtung [die ~] zelfstandig naamwoord
• Gewohnheit [die ~] zelfstandig naamwoord
• Rundläufe [die ~] zelfstandig naamwoord

die Kursnotierung; der Kurs; der Geldpreis

• Kursnotierung [die ~] zelfstandig naamwoord
• Kurs [der ~] zelfstandig naamwoord
• Geldpreis [der ~] zelfstandig naamwoord

der Kurs

• Kurs [der ~] zelfstandig naamwoord

kurs; lärande; instruction; lektion

• kurs [-en] zelfstandig naamwoord
• lärande zelfstandig naamwoord
• instruction zelfstandig naamwoord
• lektion [-en] zelfstandig naamwoord

kurs; värde

• kurs [-en] zelfstandig naamwoord
• värde [-ett] zelfstandig naamwoord

kurs; riktning

• kurs [-en] zelfstandig naamwoord
• riktning [-en] zelfstandig naamwoord

studie; kurs

• studie [-ett] zelfstandig naamwoord
• kurs [-en] zelfstandig naamwoord

valutakors; växelkurs

• valutakors zelfstandig naamwoord
• växelkurs [-en] zelfstandig naamwoord

kurs; börsnotering; börspris

• kurs [-en] zelfstandig naamwoord
• börsnotering [-en] zelfstandig naamwoord
• börspris zelfstandig naamwoord

växelkurs; valutakurs

• växelkurs [-en] zelfstandig naamwoord
• valutakurs

kurs

• kurs [-en] zelfstandig naamwoord