Overzicht
Zweeds naar Duits: Meer gegevens...
-
upptagen:
- geschäftig; lustig; gedrängt; heiter; geräuschvoll; lebendig; fleißig; gesellig; emsig; lebhaft; munter; eifrig; üppig; flott; vergnüglich; quick; fröhlich; existent; freudvoll; frisch; angeheitert; freudig; adoptiert; aufgenommen; angenommen; beschäftigt mit; mit etwas befassen; beschäftigt; gezwungen; verbindlich; verpflichtet; obligatorisch; unfrei; gebucht
- Upptagen:
-
Wiktionary:
- upptagen → beschäftigt, belegt
- upptagen → beschäftigt, besetzt
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor upptagen (Zweeds) in het Duits
upptagen:
-
upptagen (mycket upptaget med; upptaget)
geschäftig; lustig; gedrängt; heiter; geräuschvoll; lebendig; fleißig; gesellig; emsig; lebhaft; munter; eifrig; üppig; flott; vergnüglich; quick; fröhlich; existent; freudvoll; frisch; angeheitert; freudig-
geschäftig bijvoeglijk naamwoord
-
lustig bijvoeglijk naamwoord
-
gedrängt bijvoeglijk naamwoord
-
heiter bijvoeglijk naamwoord
-
geräuschvoll bijvoeglijk naamwoord
-
lebendig bijvoeglijk naamwoord
-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
gesellig bijvoeglijk naamwoord
-
emsig bijvoeglijk naamwoord
-
lebhaft bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
eifrig bijvoeglijk naamwoord
-
üppig bijvoeglijk naamwoord
-
flott bijvoeglijk naamwoord
-
vergnüglich bijvoeglijk naamwoord
-
quick bijvoeglijk naamwoord
-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
existent bijvoeglijk naamwoord
-
freudvoll bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
angeheitert bijvoeglijk naamwoord
-
freudig bijvoeglijk naamwoord
-
-
upptagen (antaget; adoptiv-; upptaget)
adoptiert; aufgenommen; angenommen-
adoptiert bijvoeglijk naamwoord
-
aufgenommen bijvoeglijk naamwoord
-
angenommen bijvoeglijk naamwoord
-
-
upptagen (ockuperat; upptaget)
beschäftigt mit; mit etwas befassen-
beschäftigt mit bijvoeglijk naamwoord
-
mit etwas befassen bijvoeglijk naamwoord
-
-
upptagen (upptaget)
beschäftigt-
beschäftigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
upptagen (upptaget)
aufgenommen-
aufgenommen bijvoeglijk naamwoord
-
-
upptagen (upptaget; bundet; tvunget; ofritt; bunden)
gezwungen; verbindlich; verpflichtet; obligatorisch; unfrei-
gezwungen bijvoeglijk naamwoord
-
verbindlich bijvoeglijk naamwoord
-
verpflichtet bijvoeglijk naamwoord
-
obligatorisch bijvoeglijk naamwoord
-
unfrei bijvoeglijk naamwoord
-
-
upptagen
Vertaal Matrix voor upptagen:
Synoniemen voor "upptagen":
Wiktionary: upptagen
upptagen
Cross Translation:
adjective
-
ausgelastet durch Tätigkeit
-
jemand oder etwas ist besetzt, nicht verfügbar, nicht ansprechbar; etwas (Stuhl, Platz) ist mit einem Gegenstand versehen und damit kenntlich gemacht worden, dass jemand hier bereits Platz genommen hat, im Moment aber den Platz nicht nutzt; eine Nachrichtenverbindung wird bereits [[genut
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• upptagen | → beschäftigt; besetzt | ↔ busy — engaged |
• upptagen | → besetzt | ↔ engaged — already involved in a telephone call |
• upptagen | → besetzt | ↔ occupied — reserved |
• upptagen | → besetzt; beschäftigt | ↔ occupied — busy |
Upptagen:
-
Upptagen
Vertaal Matrix voor Upptagen:
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Beschäftigt | Upptagen |
Computer vertaling door derden: