Zweeds
Uitgebreide vertaling voor täcka upp (Zweeds) in het Duits
täcka upp: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- tacka: ablehnen; absagen; abschlagen; ausschlagen; zurückweisen; abbestellen; Mutterschaf; Barren
- täcka: abdecken; begrenzen; abgrenzen; absperren; abschirmen; umzäunen; abzäunen; überlegen; überdacht; überdecken; überdachen; überdeckt; ein Buch einschlagen; beziehen; ausstatten; polstern; pflastern; bedecken; bekleiden; ankleiden; bepflastern
- upp: aufwärts; steigend; ansteigend; hinauf; empor; nach oben