Overzicht
Zweeds naar Duits: Meer gegevens...
- rik:
-
Wiktionary:
- rik → reich
- rik → wohlhabend, begütert, reich, reichlich, ausgiebig, opulent, überflüssig, überschüssig, versehen, üppig, vermögend
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor rik (Zweeds) in het Duits
rik:
-
rik (penningstark; penningstarkt; rikt; förmöget)
sehr reich; kapitalkräftig; steinreich; finanzstark-
sehr reich bijvoeglijk naamwoord
-
kapitalkräftig bijvoeglijk naamwoord
-
steinreich bijvoeglijk naamwoord
-
finanzstark bijvoeglijk naamwoord
-
-
rik (rikt; bemedlat; välsituerad; välsituerat)
kapitalkräftig; vermögend; wohlhabend; in bester Form; gut gestellt; begütert; stein reich; gut situiert; finanzstark; springlebendig; sehr bemittelt; sehr reich-
kapitalkräftig bijvoeglijk naamwoord
-
vermögend bijvoeglijk naamwoord
-
wohlhabend bijvoeglijk naamwoord
-
in bester Form bijvoeglijk naamwoord
-
gut gestellt bijvoeglijk naamwoord
-
begütert bijvoeglijk naamwoord
-
stein reich bijvoeglijk naamwoord
-
gut situiert bijvoeglijk naamwoord
-
finanzstark bijvoeglijk naamwoord
-
springlebendig bijvoeglijk naamwoord
-
sehr bemittelt bijvoeglijk naamwoord
-
sehr reich bijvoeglijk naamwoord
-
-
rik (välbärgad; rikt; välbärgat; välbeställt)
Vertaal Matrix voor rik:
Synoniemen voor "rik":
Wiktionary: rik
rik
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • rik | → wohlhabend; begütert; reich | ↔ affluent — abounding in goods or riches; materially wealthy |
| • rik | → reich | ↔ rich — having wealth |
| • rik | → wohlhabend; reich | ↔ wealthy — rich |
| • rik | → reich | ↔ rijk — veel geld en/of eigendommen hebbend |
| • rik | → reichlich; ausgiebig; opulent; überflüssig; überschüssig; versehen | ↔ abondant — Qui abonder, qui dépasse nettement en quantité ce qui est suffisant. |
| • rik | → üppig; opulent | ↔ opulent — qui est très riche, qui est dans l’opulence ou qui dénote l’opulence. |
| • rik | → ausgiebig; reich; vermögend | ↔ riche — qui a beaucoup de fortune |