Overzicht
Zweeds naar Frans:   Meer gegevens...
  1. minus:
  2. minus-:
  3. Wiktionary:
Frans naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. minus:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor minus (Zweeds) in het Frans

minus:

minus [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. minus (minustecken)
    le moins; le signe moins

Vertaal Matrix voor minus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
moins minus; minustecken
signe moins minus; minustecken kort tankstreck
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
moins färre; mindre; minst; minus-

Synoniemen voor "minus":

  • subtrahera

Wiktionary: minus


Cross Translation:
FromToVia
minus moins minus — mathematics: less
minus moins minus — on the negative part of a scale
minus moins minus — ranking just below a designated rating
minus signe moins minus sign — symbol used to denote the operation of subtraction and to indicate that a number is negative
minus signe moins minteken — (wiskunde, nld) het symbool - om een aftrekking of een negatief getal aan te duiden
minus déficit; trou Miesesalopp: der Betrag, der bei der Abrechnung beziehungsweise Endabrechnung fehlt
minus minus Minusohne Plural: Fehlendes bei einer Abrechnung

minus-:

minus- bijvoeglijk naamwoord

  1. minus-
    moins; décompté de

Vertaal Matrix voor minus-:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
moins minus; minustecken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
décompté de minus-
moins minus- färre; mindre; minst

Verwante vertalingen van minus



Frans

Uitgebreide vertaling voor minus (Frans) in het Zweeds

minus:

minus [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le minus (manches; pantes; bousilleurs)
    fuskare; klåpare
  2. le minus (nullité; fou; imbécile; )
    knäppskalle; obetydlig

Vertaal Matrix voor minus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fuskare bousilleurs; manches; minus; pantes andouille; barbouilleurs; bousilleur; boussilleurs; bricoleur; brimborion; chiffon; colificheur; drôle de type; empoté; gacheurs; gaffeur; gâte-métier; loque; maladroit; manchot; pauvre diable; pauvre type; saboteurs; tricheurs; trompeur
klåpare bousilleurs; manches; minus; pantes amateur; andouille; barbouilleurs; bousilleur; boussilleurs; bricoleur; brimborion; chiffon; colificheur; drôle de type; empoté; gacheurs; gaffeur; gâte-métier; loque; maladroit; manchot; pauvre diable; pauvre type; saboteurs; tricheurs
knäppskalle fou; idiot; imbécile; minus; niais; nigaud; nullard; nullité; sot; toqué crétin; gros bêta; imbécile; nigaud; sot
obetydlig fou; idiot; imbécile; minus; niais; nigaud; nullard; nullité; sot; toqué
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
obetydlig au minimum; banal; de peu d'importance; futile; humble; humblement; insignifiant; marginal; minimal; minime; modeste; modestement; négligeable; peu important; quelques; sans importance; trivial; trivialement

Wiktionary: minus


Cross Translation:
FromToVia
minus minus Minusohne Plural: Fehlendes bei einer Abrechnung