Zweeds

Uitgebreide vertaling voor rest (Zweeds) in het Nederlands

rest:

rest [-en] zelfstandig naamwoord

  1. rest
    het residu
    • residu [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. rest (sediment; lämning; avlagring)
    het residu; het sediment; de depot; afzetsel; het bezinksel; de droesem; het zetsel; het grondsop
    • residu [het ~] zelfstandig naamwoord
    • sediment [het ~] zelfstandig naamwoord
    • depot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • afzetsel [znw.] zelfstandig naamwoord
    • bezinksel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • droesem [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zetsel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • grondsop [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. rest (ända; stump; skottavla)
    de kolf; de greep
    • kolf [de ~] zelfstandig naamwoord
    • greep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. rest (återstod; bottensats)
    de residu's
    • residu's [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  5. rest (återstod; överbliven mat)
    het staartje
    • staartje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rest:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzetsel avlagring; lämning; rest; sediment
bezinksel avlagring; lämning; rest; sediment gödsel; skit
depot avlagring; lämning; rest; sediment depå; lager; magasin
droesem avlagring; lämning; rest; sediment gödsel; markinnehåll; skit
greep rest; skottavla; stump; ända fast tag; fasttagande; fattning; grepp
grondsop avlagring; lämning; rest; sediment gödsel; skit
kolf rest; skottavla; stump; ända
residu avlagring; lämning; rest; sediment
residu's bottensats; rest; återstod
sediment avlagring; lämning; rest; sediment
staartje rest; återstod; överbliven mat
zetsel avlagring; lämning; rest; sediment gödsel; skit
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
greep handtag

Synoniemen voor "rest":

  • spill; spillra; kvarleva; kt; terstående; terstod; farit; slatt

Wiktionary: rest


Cross Translation:
FromToVia
rest resten remnant — small portion remaining of a larger thing or group
rest rest rest — remainder

rest vorm van resa:

resa [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. resa
    de reis; de expeditie; de trektocht; de mars; de toer; de tocht; de rit
    • reis [de ~] zelfstandig naamwoord
    • expeditie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • trektocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mars [de ~] zelfstandig naamwoord
    • toer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • rit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. resa
    de reis
    • reis [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. resa (utflykt; tur; tripp; exkursion)
    de reis; de excursie; de uitstapje; de rit; de dagreis; de tournee; de toer; de gang; de tocht
    • reis [de ~] zelfstandig naamwoord
    • excursie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • uitstapje [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • rit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dagreis [de ~] zelfstandig naamwoord
    • tournee [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • toer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tocht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

resa werkwoord (reser, reste, rest)

  1. resa (upphöja; höja)
    verhogen; ophogen
    • verhogen werkwoord (verhoog, verhoogt, verhoogde, verhoogden, verhoogd)
    • ophogen werkwoord (hoog op, hoogt op, hoogde op, hoogden op, opgehoogd)
  2. resa (resa upp; ställa upp; räta upp)
    rechtop zetten; omhoogbrengen

Conjugations for resa:

presens
  1. reser
  2. reser
  3. reser
  4. reser
  5. reser
  6. reser
imperfekt
  1. reste
  2. reste
  3. reste
  4. reste
  5. reste
  6. reste
framtid 1
  1. kommer att resa
  2. kommer att resa
  3. kommer att resa
  4. kommer att resa
  5. kommer att resa
  6. kommer att resa
framtid 2
  1. skall resa
  2. skall resa
  3. skall resa
  4. skall resa
  5. skall resa
  6. skall resa
conditional
  1. skulle resa
  2. skulle resa
  3. skulle resa
  4. skulle resa
  5. skulle resa
  6. skulle resa
perfekt particip
  1. har rest
  2. har rest
  3. har rest
  4. har rest
  5. har rest
  6. har rest
imperfekt particip
  1. hade rest
  2. hade rest
  3. hade rest
  4. hade rest
  5. hade rest
  6. hade rest
blandad
  1. res!
  2. res!
  3. rest
  4. resande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor resa:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dagreis exkursion; resa; tripp; tur; utflykt
excursie exkursion; resa; tripp; tur; utflykt tripp; utflykt
expeditie resa expedition
gang exkursion; resa; tripp; tur; utflykt fart; gång; hastighet; korridor; passage
mars resa
reis exkursion; resa; tripp; tur; utflykt
rit exkursion; resa; tripp; tur; utflykt rundresa; utflykt
tocht exkursion; resa; tripp; tur; utflykt luftutsugning
toer exkursion; resa; tripp; tur; utflykt duktighet; gå på en runda; händighet; omlopp; omloppsbana; prestation; rundresa; skicklighet; utflykt
tournee exkursion; resa; tripp; tur; utflykt bana; färd; rundresa; sträcka; tur; väg
trektocht resa
uitstapje exkursion; resa; tripp; tur; utflykt eskapad; nöjesresa; snedsprång; tripp; utflykt
verhogen trava upp
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
omhoogbrengen resa; resa upp; räta upp; ställa upp
ophogen höja; resa; upphöja resa upp
rechtop zetten resa; resa upp; räta upp; ställa upp
verhogen höja; resa; upphöja höjas; resa sig; stegras

Synoniemen voor "resa":


Wiktionary: resa


Cross Translation:
FromToVia
resa recht overeind staan; stekelig reageren bristle — to be on one's guard
resa vertrekken depart — to leave
resa gaan go — to move from a place to another that is further away (jump)
resa trip; trektocht; reis journey — trip, a voyage
resa trekken; op trektocht gaan; rondtrekken; reizen; rondreizen journey — to travel, to make a trip or voyage
resa zoektocht; streeftocht quest — journey or effort in pursuit of a goal
resa reizen travel — to be on a journey
resa tocht trip — a journey
resa reis voyage — long journey; especially by ship
resa reis ReiseFortbewegung von einem Ausgangspunkt zu einem entfernten Ort mit dortigem Aufenthalt und wieder zurück
resa reizen voyager — Faire un voyage, se déplacer selon un itinéraire d’une certaine longueur à destination d’une autre ville, d’un autre pays.

Verwante vertalingen van rest



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rest (Nederlands) in het Zweeds

rest:

rest [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de rest (het overgeblevene; overblijfsel; restant; laatste rest; overschot)
    rester; återstoder; kvarstoder
  2. de rest (surplus; teveel; overschot; agio; exces)
    överskott

Vertaal Matrix voor rest:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kvarstoder het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant
rester het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant bouwvallen; etensresten; klieken; kliekjes; ruïnes
återstoder het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant
överskott agio; exces; overschot; rest; surplus; teveel baat; batige saldo's; gewin; overdaad; overmaat; overschotten; profijt; resten; surplus; teveel; winst
- overblijfsel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
överskott netto

Verwante woorden van "rest":


Wiktionary: rest


Cross Translation:
FromToVia
rest rest rest — remainder
rest bottensats; fällning résidu — Ce qui rester.

rest vorm van resten:

resten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de resten (overschotten)
    överskott; behållningar

Vertaal Matrix voor resten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behållningar overschotten; resten
överskott overschotten; resten agio; baat; batige saldo's; exces; gewin; overdaad; overmaat; overschot; profijt; rest; surplus; teveel; winst
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
överskott netto

Verwante woorden van "resten":


Wiktionary: resten


Cross Translation:
FromToVia
resten rest remnant — small portion remaining of a larger thing or group
resten förbli; förbliva; stanna restercontinuer d’être à un endroit ou dans un état.

Verwante vertalingen van rest