Zweeds

Uitgebreide vertaling voor dölja (Zweeds) in het Nederlands

dölja:

dölja werkwoord (döljer, dolde, dolt)

  1. dölja (gömma)
    ontveinzen
    • ontveinzen werkwoord (ontveins, ontveinst, ontveinsde, ontveinsden, ontveinsd)
  2. dölja (skyla; gömma; undertrycka)
    verbergen; achterhouden; verhullen; verduisteren; verstoppen; versluieren; verheimelijken; bemantelen
    • verbergen werkwoord (verberg, verbergt, verborg, verborgen, verborgen)
    • achterhouden werkwoord (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • verhullen werkwoord (verhul, verhult, verhulde, verhulden, verhuld)
    • verduisteren werkwoord (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verstoppen werkwoord (verstop, verstopt, verstopte, verstopten, verstopt)
    • versluieren werkwoord (versluier, versluiert, versluierde, versluierden, versluierd)
    • verheimelijken werkwoord (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
    • bemantelen werkwoord (bemantel, bemantelt, bemantelde, bemantelden, bemanteld)
  3. dölja
    verzwijgen; achterhouden; verhelen
    • verzwijgen werkwoord (verzwijg, verzwijgt, verzweeg, verzwegen, verzwegen)
    • achterhouden werkwoord (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • verhelen werkwoord (verheel, verheelt, verheelde, verheelden, verheeld)
  4. dölja
  5. dölja
    verbergen
    • verbergen werkwoord (verberg, verbergt, verborg, verborgen, verborgen)
  6. dölja (kamouflera; skyla)
    maskeren; omhullen; bedekken; verhullen; versluieren; bemantelen; inhullen; hullen
    • maskeren werkwoord (masker, maskert, maskerde, maskerden, gemaskeerd)
    • omhullen werkwoord (omhul, omhult, omhulde, omhulden, omhuld)
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • verhullen werkwoord (verhul, verhult, verhulde, verhulden, verhuld)
    • versluieren werkwoord (versluier, versluiert, versluierde, versluierden, versluierd)
    • bemantelen werkwoord (bemantel, bemantelt, bemantelde, bemantelden, bemanteld)
    • inhullen werkwoord (hul in, hult in, hulde in, hulden in, ingehuld)
    • hullen werkwoord (hul, hult, hulde, hulden, gehuld)
  7. dölja (täcka över)
    bedekken; bekleden; overtrekken
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
  8. dölja (förtäcka)
    camoufleren; in omgeving op laten gaan
  9. dölja (hålla tillbaka; svälja; undertrycka; stänga inne)
    opstapelen; ophopen; opkroppen
    • opstapelen werkwoord (stapel op, stapelt op, stapelde op, stapelden op, opgestapeld)
    • ophopen werkwoord (hoop op, hoopt op, hoopte op, hoopten op, opgehoopt)
    • opkroppen werkwoord (krop op, kropt op, kropte op, kropten op, opgekropt)
  10. dölja (gömma; avskärma; förtäcka)
    verbergen; achterhouden; verstoppen; verduisteren; verheimelijken; wegstoppen
    • verbergen werkwoord (verberg, verbergt, verborg, verborgen, verborgen)
    • achterhouden werkwoord (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • verstoppen werkwoord (verstop, verstopt, verstopte, verstopten, verstopt)
    • verduisteren werkwoord (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verheimelijken werkwoord (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
    • wegstoppen werkwoord (stop weg, stopt weg, stopte weg, stopten weg, weggestopt)
  11. dölja (beslöja; förkläda; kamouflera)
    verbloemen
    • verbloemen werkwoord (verbloem, verbloemt, verbloemde, verbloemden, verbloemd)

Conjugations for dölja:

presens
  1. döljer
  2. döljer
  3. döljer
  4. döljer
  5. döljer
  6. döljer
imperfekt
  1. dolde
  2. dolde
  3. dolde
  4. dolde
  5. dolde
  6. dolde
framtid 1
  1. kommer att dölja
  2. kommer att dölja
  3. kommer att dölja
  4. kommer att dölja
  5. kommer att dölja
  6. kommer att dölja
framtid 2
  1. skall dölja
  2. skall dölja
  3. skall dölja
  4. skall dölja
  5. skall dölja
  6. skall dölja
conditional
  1. skulle dölja
  2. skulle dölja
  3. skulle dölja
  4. skulle dölja
  5. skulle dölja
  6. skulle dölja
perfekt particip
  1. har dolt
  2. har dolt
  3. har dolt
  4. har dolt
  5. har dolt
  6. har dolt
imperfekt particip
  1. hade dolt
  2. hade dolt
  3. hade dolt
  4. hade dolt
  5. hade dolt
  6. hade dolt
blandad
  1. dölj!
  2. dölj!
  3. dold
  4. döljande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor dölja:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedekken täckande
ophopen samla på hög; trava upp
opstapelen anhopning; ansamling
overtrekken spåring
verduisteren försillning; förskingring
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achterhouden avskärma; dölja; förtäcka; gömma; skyla; undertrycka avhålla från; hindra; hålla inne med; knycka; lägga av; lägga band på; reservera; snatta; sno; spara; stjäla; återhålla
bedekken dölja; kamouflera; skyla; täcka över bestryka; klä; täcka
bekleden dölja; täcka över bekläda; hölja; isolera; klä; täcka
bemantelen dölja; gömma; kamouflera; skyla; undertrycka
camoufleren dölja; förtäcka
hullen dölja; kamouflera; skyla
in omgeving op laten gaan dölja; förtäcka
inhullen dölja; kamouflera; skyla
maskeren dölja; kamouflera; skyla
omhullen dölja; kamouflera; skyla
ontveinzen dölja; gömma
ophopen dölja; hålla tillbaka; stänga inne; svälja; undertrycka
opkroppen dölja; hålla tillbaka; stänga inne; svälja; undertrycka
opstapelen dölja; hålla tillbaka; stänga inne; svälja; undertrycka stapla
overtrekken dölja; täcka över bekläda; följa efter; hölja; isolera; klä; spåra; täcka
samenvouwen lyfta upp; vika
verbergen avskärma; dölja; förtäcka; gömma; skyla; undertrycka
verbloemen beslöja; dölja; förkläda; kamouflera
verduisteren avskärma; dölja; förtäcka; gömma; skyla; undertrycka fördunkla; förmörka; knycka; skymma; snatta; sno; stjäla
verheimelijken avskärma; dölja; förtäcka; gömma; skyla; undertrycka
verhelen dölja
verhullen dölja; gömma; kamouflera; skyla; undertrycka
versluieren dölja; gömma; kamouflera; skyla; undertrycka
verstoppen avskärma; dölja; förtäcka; gömma; skyla; undertrycka gömma; gömma sig
verzwijgen dölja
wegstoppen avskärma; dölja; förtäcka; gömma gömma undan
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
samenvouwen dölja

Synoniemen voor "dölja":


Wiktionary: dölja


Cross Translation:
FromToVia
dölja verbergen; verstoppen conceal — to hide something
dölja verbergen; verstoppen; wegstoppen hide — (transitive)
dölja verbergen; verstoppen; schuilen verbergen — etwas verstecken
dölja verbergen verbergen — etwas nicht zeigen
dölja verstoppen verstecken — sich oder jemand anderen oder etwas an einen Ort bringen, der anderen nicht bekannt ist, wo man nicht gesehen wird
dölja verduisteren; verbergen occulterdissimuler, camoufler, étouffer.

Verwante vertalingen van dölja