Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. klok:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. klok:
  2. klokken:
  3. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor klok (Zweeds) in het Nederlands

klok:

klok bijvoeglijk naamwoord

  1. klok (smart; talangfull; klokt; talangfullt; begåvat)
    snugger
  2. klok (klokt)
    vlug van begrip; bevattelijk; goedleers
  3. klok (smart; klokt; klyftigt)
    slim; schrander; gis
    • slim bijvoeglijk naamwoord
    • schrander bijvoeglijk naamwoord
    • gis bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor klok:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevattelijk klok; klokt klar
gis klok; klokt; klyftigt; smart
goedleers klok; klokt
schrander klok; klokt; klyftigt; smart begåvad; duktig; duktigt; intelligent; klipsk; knipslug; knipslugt; kvick; kvickt; listig; listigt; skarpsinnigt; skickligt; slipat; slug; smart
slim klok; klokt; klyftigt; smart begåvad; bildad; duktig; duktigt; intensivt; knipslug; knipslugt; kvick; kvickt; listig; listigt; skarp; skarpsinnigt; skarpt; skickligt; slipat; smart; vass; vasst
snugger begåvat; klok; klokt; smart; talangfull; talangfullt knipslug; knipslugt; listig; listigt; skarpsinnigt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vlug van begrip klok; klokt

Synoniemen voor "klok":


Wiktionary: klok


Cross Translation:
FromToVia
klok slim; scherpzinnig; kloek clever — mentally quick or sharp
klok intelligent intelligent — of high or especially quick cognitive capacity, bright
klok oordeelkundig judicious — having or characterized by good judgment or sound thinking
klok slim smart — exhibiting intellectual knowledge, such as that found in books
klok wijs wise — showing good judgement
klok verstandig; vroed; wijs; betamelijk; gepast; geschikt; passend; toepasselijk raisonnable — Qui douer de raison, qui a la faculté de raisonner.
klok verstandig; vroed; wijs sage — Qui est prudent, circonspect, judicieux; qui a un sentiment juste des choses. (Sens général).
klok verstandig; vroed; wijs sensé — Qui a du bon sens, qui a de la raison, du jugement.

Verwante vertalingen van klok



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klok (Nederlands) in het Zweeds

klok:

klok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de klok (uurwerk; pendule)
    urverk
    • urverk [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor klok:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
urverk klok; pendule; uurwerk

Verwante woorden van "klok":


Synoniemen voor "klok":


Verwante definities voor "klok":

  1. bel met klepel aan de binnenkant1
    • hoor, de klokken luiden1
  2. apparaat dat de tijd aangeeft1
    • het is vijf uur op de klok1

Wiktionary: klok


Cross Translation:
FromToVia
klok pingla; klocka bell — percussive instrument
klok klocka; ur clock — instrument to measure or keep track of time
klok klocka; ur horloge — horloge
klok klocka; ur pendulehorloge d’appartement dont le mouvement régulariser par un pendule.

klok vorm van klokken:

klokken werkwoord (klok, klokt, klokte, klokten, geklokt)

  1. klokken (de tijd opnemen; timen)
    ta tid; klocka
    • ta tid werkwoord (tar tid, tog tid, tagit tid)
    • klocka werkwoord (klockar, klockade, klockat)
  2. klokken (klokgeluidjes maken)
    skrocka; klucka
    • skrocka werkwoord (skrockar, skrockade, skrockat)
    • klucka werkwoord (kluckar, kluckade, kluckat)

Conjugations for klokken:

o.t.t.
  1. klok
  2. klokt
  3. klokt
  4. klokken
  5. klokken
  6. klokken
o.v.t.
  1. klokte
  2. klokte
  3. klokte
  4. klokten
  5. klokten
  6. klokten
v.t.t.
  1. heb geklokt
  2. hebt geklokt
  3. heeft geklokt
  4. hebben geklokt
  5. hebben geklokt
  6. hebben geklokt
v.v.t.
  1. had geklokt
  2. had geklokt
  3. had geklokt
  4. hadden geklokt
  5. hadden geklokt
  6. hadden geklokt
o.t.t.t.
  1. zal klokken
  2. zult klokken
  3. zal klokken
  4. zullen klokken
  5. zullen klokken
  6. zullen klokken
o.v.t.t.
  1. zou klokken
  2. zou klokken
  3. zou klokken
  4. zouden klokken
  5. zouden klokken
  6. zouden klokken
en verder
  1. ben geklokt
  2. bent geklokt
  3. is geklokt
  4. zijn geklokt
  5. zijn geklokt
  6. zijn geklokt
diversen
  1. klok!
  2. klokt!
  3. geklokt
  4. klokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

klokken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de klokken
    klockor

Vertaal Matrix voor klokken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klocka bel; schel; systeemklok
klockor klokken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klocka de tijd opnemen; klokken; timen
klucka klokgeluidjes maken; klokken
skrocka klokgeluidjes maken; klokken fijntjes lachen; ginnegappen; gniffelen; gnuiven; grinniken; proesten
ta tid de tijd opnemen; klokken; timen

Verwante woorden van "klokken":


Wiktionary: klokken


Cross Translation:
FromToVia
klokken tid time — to measure time

Verwante vertalingen van klok