Overzicht
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gäst:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor gäst (Zweeds) in het Nederlands

gäst:

gäst [-en] zelfstandig naamwoord

  1. gäst (besökare)
    de gast; de invité; de genodigde
    • gast [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • invité [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • genodigde [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. gäst (övernattningsgäst; nattgäst)
    de logé; slaapgast; de gast; de slaper; overnachter
    • logé [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • slaapgast [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gast [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • slaper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • overnachter [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. gäst (besök)
    de introducé

Vertaal Matrix voor gäst:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gast besökare; gäst; nattgäst; övernattningsgäst karl; man; regelbunden kund; typ
genodigde besökare; gäst deltagare
introducé besök; gäst
invité besökare; gäst
logé gäst; nattgäst; övernattningsgäst
overnachter gäst; nattgäst; övernattningsgäst
slaapgast gäst; nattgäst; övernattningsgäst
slaper gäst; nattgäst; övernattningsgäst

Synoniemen voor "gäst":


Wiktionary: gäst

gäst
noun
  1. wie ergens ontvangen, verwelkomd of op een bijzondere wijze behandeld wordt

Cross Translation:
FromToVia
gäst gast guest — recipient of hospitality
gäst gast guest — patron, customer
gäst gast guest — invited performer
gäst bezoeker visitor — guest
gäst gast Gast — Person, die unentgeltlich oder gegen Entgelt beherbergen, bewirten oder befördern wirdWikipedia|Gast
gäst gast; introducé; logé; gastheer hôte(Féminin : hôtesse) Celui, celle qui donner l’hospitalité par humanité, par amitié, par bienveillance.

Verwante vertalingen van gäst