Zweeds

Uitgebreide vertaling voor gå bort (Zweeds) in het Nederlands

gå bort:

gå bort werkwoord (går bort, gick bort, gått bort)

  1. gå bort (lämna; bryta upp; avresa)
    gaan; vertrekken; weggaan; heengaan; opstappen; opbreken
    • gaan werkwoord (ga, gaat, ging, gingen, gegaan)
    • vertrekken werkwoord (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan werkwoord (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • opstappen werkwoord (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • opbreken werkwoord (breek op, breekt op, brak op, braken op, opgebroken)
  2. gå bort (; avlida; bli dödad)
    overlijden; sterven; vallen; doodgaan; bezwijken; omkomen; sneuvelen; heengaan; wegvallen; inslapen
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • bezwijken werkwoord (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • omkomen werkwoord (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
    • sneuvelen werkwoord (sneuvel, sneuvelt, sneuvelde, sneuvelden, gesneuveld)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • wegvallen werkwoord (val weg, valt weg, viel weg, vielen weg, weggevallen)
    • inslapen werkwoord (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
  3. gå bort (; avlida)
    overlijden; sterven
    – doodgaan 1
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
      • zijn vader is vorig jaar overleden1
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
      • het konijn van Sandra is gestorven1
    doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; verscheiden
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • inslapen werkwoord (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
    • ontslapen werkwoord (ontslaap, ontslaapt, ontsliep, ontsliepen, ontslapen)
    • verscheiden werkwoord (verscheid, verscheidt, verscheidde, verscheidden, verscheiden)

Conjugations for gå bort:

presens
  1. går bort
  2. går bort
  3. går bort
  4. går bort
  5. går bort
  6. går bort
imperfekt
  1. gick bort
  2. gick bort
  3. gick bort
  4. gick bort
  5. gick bort
  6. gick bort
framtid 1
  1. kommer att gå bort
  2. kommer att gå bort
  3. kommer att gå bort
  4. kommer att gå bort
  5. kommer att gå bort
  6. kommer att gå bort
framtid 2
  1. skall gå bort
  2. skall gå bort
  3. skall gå bort
  4. skall gå bort
  5. skall gå bort
  6. skall gå bort
conditional
  1. skulle gå bort
  2. skulle gå bort
  3. skulle gå bort
  4. skulle gå bort
  5. skulle gå bort
  6. skulle gå bort
perfekt particip
  1. har gått bort
  2. har gått bort
  3. har gått bort
  4. har gått bort
  5. har gått bort
  6. har gått bort
imperfekt particip
  1. hade gått bort
  2. hade gått bort
  3. hade gått bort
  4. hade gått bort
  5. hade gått bort
  6. hade gått bort
blandad
  1. gå bort!
  2. gå bort!
  3. gången bort
  4. gående bort
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor gå bort:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwijken eftergivande
heengaan lämna; åka bort
opbreken bryta upp; riva upp
overlijden döden
vallen ramla; störta
verscheiden döden
vertrekken kammare; lämna; rum; åka bort
weggaan lämna
wegvallen falla ut
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwijken avlida; bli dödad; ; gå bort avta; bryta ihop; byrta ned; falla ihop; gå utför; ha ett sammanbrott; kollapsa; vara i avtagande
doodgaan avlida; bli dödad; ; gå bort ; gå hädan; ta ner skylten
gaan avresa; bryta upp; gå bort; lämna ge sig iväg; ; gå till; röra; åka vidare
heengaan avlida; avresa; bli dödad; bryta upp; ; gå bort; lämna avgå ifrån; avresa
inslapen avlida; bli dödad; ; gå bort
omkomen avlida; bli dödad; ; gå bort ; gå hädan; ta ner skylten
ontslapen avlida; ; gå bort
opbreken avresa; bryta upp; gå bort; lämna lida av hjärtbränna
opstappen avresa; bryta upp; gå bort; lämna resa iväg; åka iväg
overlijden avlida; bli dödad; ; gå bort ; gå hädan; ta ner skylten
sneuvelen avlida; bli dödad; ; gå bort bli defekt; bli dödad under krig; bli trasig; gå sönder
sterven avlida; bli dödad; ; gå bort ; dö ut; gå hädan; ta ner skylten
vallen avlida; bli dödad; ; gå bort falla; falla ihop; falla ner; framfalla; kollapsa; prolapsa; ramla; stupa; ta en störtflygning; tumla
verscheiden avlida; ; gå bort
vertrekken avresa; bryta upp; gå bort; lämna avgå ifrån; resa iväg; åka iväg
weggaan avresa; bryta upp; gå bort; lämna resa iväg; åka iväg
wegvallen avlida; bli dödad; ; gå bort
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verscheiden flera
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wegvallen bli osams

Synoniemen voor "gå bort":


Wiktionary: gå bort


Cross Translation:
FromToVia
gå bort doodgaan; overlijden; sterven die — to stop living

Verwante vertalingen van gå bort