Zweeds

Uitgebreide synoniemen voor grupp in het Zweeds

grupp:

grupp [-en] zelfstandig naamwoord

  1. grupp
    sällskap; grupp
    • sällskap [-ett] zelfstandig naamwoord
    • grupp [-en] zelfstandig naamwoord
  2. grupp
    grupp
    • grupp [-en] zelfstandig naamwoord
  3. grupp
    lag; grupp; gäng
    • lag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • grupp [-en] zelfstandig naamwoord
    • gäng [-ett] zelfstandig naamwoord
  4. grupp
    band; grupp; orkester
    • band [-ett] zelfstandig naamwoord
    • grupp [-en] zelfstandig naamwoord
    • orkester [-en] zelfstandig naamwoord
  5. grupp
    samfund; grupp; gemenskap; brödraskap
  6. grupp
    grupp; förening
    • grupp [-en] zelfstandig naamwoord
    • förening [-en] zelfstandig naamwoord
  7. grupp
    klass; grupp; kategori
    • klass [-en] zelfstandig naamwoord
    • grupp [-en] zelfstandig naamwoord
    • kategori [-en] zelfstandig naamwoord
  8. grupp
    grupp; klick; fraktion; falang; oppositionsklick; oppositionsgrupp
  9. grupp
    grupp; skara; trupp
    • grupp [-en] zelfstandig naamwoord
    • skara [-en] zelfstandig naamwoord
    • trupp [-en] zelfstandig naamwoord
  10. grupp
    flock; grupp; massa; hord
    • flock [-en] zelfstandig naamwoord
    • grupp [-en] zelfstandig naamwoord
    • massa [-en] zelfstandig naamwoord
    • hord [-en] zelfstandig naamwoord
  11. grupp
    grupp; följe
    • grupp [-en] zelfstandig naamwoord
    • följe [-ett] zelfstandig naamwoord
  12. grupp
    patrull; arbetsgrupp; styrka; grupp; team
    • patrull [-en] zelfstandig naamwoord
    • arbetsgrupp [-en] zelfstandig naamwoord
    • styrka [-en] zelfstandig naamwoord
    • grupp [-en] zelfstandig naamwoord
    • team [-ett] zelfstandig naamwoord
  13. grupp
    grupp; SNMP-grupp
  14. grupp
    grupp; distributionslista

Alternatieve synoniemen voor "grupp":


Verwante synoniemen voor grupp