Duits

Uitgebreide vertaling voor verleiden (Duits) in het Frans

verleiden:

verleiden werkwoord (verleide, verleidest, verleidet, verleidete, verleidetet, verleidet)

  1. verleiden (vergällen; vergiften)
    gâter; empoisonner; exaspérer; irriter; aigrir; enfieller
    • gâter werkwoord (gâte, gâtes, gâtons, gâtez, )
    • empoisonner werkwoord (empoisonne, empoisonnes, empoisonnons, empoisonnez, )
    • exaspérer werkwoord (exaspère, exaspères, exaspérons, exaspérez, )
    • irriter werkwoord (irrite, irrites, irritons, irritez, )
    • aigrir werkwoord (aigris, aigrit, aigrissons, aigrissez, )
    • enfieller werkwoord
  2. verleiden (entarten; abarten; zurückgehen; )
    dégénérer; se corrompre; s'abâtardir
    • dégénérer werkwoord (dégénère, dégénères, dégénérons, dégénérez, )
    • se corrompre werkwoord
    • s'abâtardir werkwoord

Conjugations for verleiden:

Präsens
  1. verleide
  2. verleidest
  3. verleidet
  4. verleiden
  5. verleidet
  6. verleiden
Imperfekt
  1. verleidete
  2. verleidetest
  3. verleidete
  4. verleideten
  5. verleidetet
  6. verleideten
Perfekt
  1. habe verleidet
  2. hast verleidet
  3. hat verleidet
  4. haben verleidet
  5. habt verleidet
  6. haben verleidet
1. Konjunktiv [1]
  1. verleide
  2. verleidest
  3. verleide
  4. verleiden
  5. verleidet
  6. verleiden
2. Konjunktiv
  1. verleidete
  2. verleidetest
  3. verleidete
  4. verleideten
  5. verleidetet
  6. verleideten
Futur 1
  1. werde verleiden
  2. wirst verleiden
  3. wird verleiden
  4. werden verleiden
  5. werdet verleiden
  6. werden verleiden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verleiden
  2. würdest verleiden
  3. würde verleiden
  4. würden verleiden
  5. würdet verleiden
  6. würden verleiden
Diverses
  1. verleid!
  2. verleidet!
  3. verleiden Sie!
  4. verleidet
  5. verleidend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verleiden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aigrir vergiften; vergällen; verleiden erbittern; gerinnen; sauer werden; säuern; verbittern; ärgern
dégénérer abarten; aus der Art schlagen; ausarten; entarten; heruntermachen; verleiden; zurückgehen; zurücklaufen abarten; abfaulen; abnehmen; ausarten; degenerieren; entarten; faulen; verderben; verfaulen; wegfaulen
empoisonner vergiften; vergällen; verleiden anstecken; etwas beschädigen; infizieren; verderben; vergiften; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verseuchen
enfieller vergiften; vergällen; verleiden
exaspérer vergiften; vergällen; verleiden verbittern; ärgern
gâter vergiften; vergällen; verleiden abfaulen; faulen; verderben; verfaulen; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpesten; verpfuschen; verseuchen; versorgen; verwöhnen; wegfaulen
irriter vergiften; vergällen; verleiden auf die Nerven gehen; belästigen; erregen; hindern; irritieren; piesacken; prickeln; provozieren; raspeln; reiben; reizen; schikanieren; striezen; stören; triezen; verstimmen; zusetzen; ärgern
s'abâtardir abarten; aus der Art schlagen; ausarten; entarten; heruntermachen; verleiden; zurückgehen; zurücklaufen
se corrompre abarten; aus der Art schlagen; ausarten; entarten; heruntermachen; verleiden; zurückgehen; zurücklaufen abarten; abnehmen; ausarten; degenerieren; entarten; entstellen; verderben; verzerren

Synoniemen voor "verleiden":