Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor absteigen (Duits) in het Nederlands

absteigen:

absteigen werkwoord (steige ab, steigst ab, steigt ab, stieg ab, stieget ab, abgestiegen)

  1. absteigen (heruntersteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; )
    afdalen; landen; neerdalen; neerkomen; naar beneden komen; naar beneden dalen; omlaagkomen
    • afdalen werkwoord (daal af, daalt af, daalde af, daalden af, afgedaald)
    • landen werkwoord (land, landt, landde, landden, geland)
    • neerdalen werkwoord (daal neer, daalt neer, daalde neer, daalden neer, neergedaald)
    • neerkomen werkwoord (kom neer, komt neer, kwam neer, kwamen neer, neergekomen)
    • naar beneden komen werkwoord
    • naar beneden dalen werkwoord
    • omlaagkomen werkwoord (kom omlaag, komt omlaag, kwam omlaag, kwamen omlaag, omlaaggekomen)
  2. absteigen (absitzen; herabkommen)
    afstijgen; omlaagklauteren; afklimmen
    • afstijgen werkwoord (stijg af, stijgt af, steeg af, stegen af, afgestegen)
    • omlaagklauteren werkwoord (klauter omlaag, klautert omlaag, klauterde omlaag, klauterden omlaag, omlaaggeklauterd)
    • afklimmen werkwoord (klim af, klimt af, klom af, klommen af, afgeklommen)

Conjugations for absteigen:

Präsens
  1. steige ab
  2. steigst ab
  3. steigt ab
  4. steigen ab
  5. steigt ab
  6. steigen ab
Imperfekt
  1. stieg ab
  2. stiegst ab
  3. stieg ab
  4. stiegen ab
  5. stieget ab
  6. stiegen ab
Perfekt
  1. bin abgestiegen
  2. bist abgestiegen
  3. ist abgestiegen
  4. sind abgestiegen
  5. seid abgestiegen
  6. sind abgestiegen
1. Konjunktiv [1]
  1. steige ab
  2. steigest ab
  3. steige ab
  4. steigen ab
  5. steiget ab
  6. steigen ab
2. Konjunktiv
  1. stiege ab
  2. stiegest ab
  3. stiege ab
  4. stiegen ab
  5. stieget ab
  6. stiegen ab
Futur 1
  1. werde absteigen
  2. wirst absteigen
  3. wird absteigen
  4. werden absteigen
  5. werdet absteigen
  6. werden absteigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde absteigen
  2. würdest absteigen
  3. würde absteigen
  4. würden absteigen
  5. würdet absteigen
  6. würden absteigen
Diverses
  1. steig ab!
  2. steigt ab!
  3. steigen Sie ab!
  4. abgestiegen
  5. absteigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor absteigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdalen Absteigen; Abstieg
afklimmen Absitzen; Absteigen; Herabsteigen
afstijgen Absitzen; Absteigen; Herabsteigen
landen Länder
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdalen absteigen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen herabsacken; herunterrutschen; hinabgleiten; hinuntergleiten
afklimmen absitzen; absteigen; herabkommen
afstijgen absitzen; absteigen; herabkommen
landen absteigen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen an Land gehen; anlegen; einfliegen; herabsteigen; hingeraten; hinkommen; hinunterkommen; landen; zurechtkommen
naar beneden dalen absteigen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen
naar beneden komen absteigen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen
neerdalen absteigen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen
neerkomen absteigen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen an Land gehen; anlegen; herabsteigen; hingeraten; hinkommen; hinunterkommen; zurechtkommen
omlaagklauteren absitzen; absteigen; herabkommen
omlaagkomen absteigen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen

Synoniemen voor "absteigen":


Wiktionary: absteigen


Cross Translation:
FromToVia
absteigen demonteer dismount — to get off of
absteigen afdalen go down — descend