Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gesprenkelt:
  2. sprenkeln:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor gesprenkelt (Duits) in het Nederlands

gesprenkelt:

gesprenkelt bijvoeglijk naamwoord

  1. gesprenkelt (getupft; getüpfelt; gestrichelt)
    gestippeld; gespikkeld; spikkelig

Vertaal Matrix voor gesprenkelt:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gespikkeld gesprenkelt; gestrichelt; getupft; getüpfelt bepunkt
gestippeld gesprenkelt; gestrichelt; getupft; getüpfelt
spikkelig gesprenkelt; gestrichelt; getupft; getüpfelt

Synoniemen voor "gesprenkelt":


Wiktionary: gesprenkelt

gesprenkelt
adjective
  1. mit andersfarbigen Flecken versehen

Cross Translation:
FromToVia
gesprenkelt gevlekt mottled — spotted

gesprenkelt vorm van sprenkeln:

sprenkeln werkwoord (sprenkele, sprenkelst, sprenkelt, sprenkelte, sprenkeltet, gesprenkelt)

  1. sprenkeln (tüpfeln)
    stippen
    • stippen werkwoord (stip, stipt, stipte, stipten, gestipt)
  2. sprenkeln (tüpfeln)
    stippelen; bespikkelen
    • stippelen werkwoord (stippel, stippelt, stippelde, stippelden, gestippeld)
    • bespikkelen werkwoord (bespikkel, bespikkelt, bespikkelde, bespikkelden, bespikkeld)
  3. sprenkeln (tüpfeln)
    indopen
  4. sprenkeln (besprenkeln; sprengen; besprengen; einsprengen)
    besprenkelen; sprenkelen
    • besprenkelen werkwoord (besprenkel, besprenkelt, besprenkelde, besprenkelden, besprenkeld)
    • sprenkelen werkwoord (sprenkel, sprenkelt, sprenkelde, sprenkelden, gesprenkeld)

Conjugations for sprenkeln:

Präsens
  1. sprenkele
  2. sprenkelst
  3. sprenkelt
  4. sprenkelen
  5. sprenkelt
  6. sprenkelen
Imperfekt
  1. sprenkelte
  2. sprenkeltest
  3. sprenkelte
  4. sprenkelten
  5. sprenkeltet
  6. sprenkelten
Perfekt
  1. habe gesprenkelt
  2. hast gesprenkelt
  3. hat gesprenkelt
  4. haben gesprenkelt
  5. habt gesprenkelt
  6. haben gesprenkelt
1. Konjunktiv [1]
  1. sprenkele
  2. sprenkelest
  3. sprenkele
  4. sprenkelen
  5. sprenkelet
  6. sprenkelen
2. Konjunktiv
  1. sprenkelte
  2. sprenkeltest
  3. sprenkelte
  4. sprenkelten
  5. sprenkeltet
  6. sprenkelten
Futur 1
  1. werde sprenkeln
  2. wirst sprenkeln
  3. wird sprenkeln
  4. werden sprenkeln
  5. werdet sprenkeln
  6. werden sprenkeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde sprenkeln
  2. würdest sprenkeln
  3. würde sprenkeln
  4. würden sprenkeln
  5. würdet sprenkeln
  6. würden sprenkeln
Diverses
  1. sprenkel!
  2. sprenkelt!
  3. sprenkelen Sie!
  4. gesprenkelt
  5. sprenkelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor sprenkeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
indopen Eintauchen; Tränken; Untertauchen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bespikkelen sprenkeln; tüpfeln
besprenkelen besprengen; besprenkeln; einsprengen; sprengen; sprenkeln
indopen sprenkeln; tüpfeln
sprenkelen besprengen; besprenkeln; einsprengen; sprengen; sprenkeln
stippelen sprenkeln; tüpfeln
stippen sprenkeln; tüpfeln

Synoniemen voor "sprenkeln":