Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor verpflegen (Duits) in het Zweeds

verpflegen:

verpflegen werkwoord (verpflege, verpflegst, verpflegt, verpflegte, verpflegtet, verpflegt)

  1. verpflegen (pflegen; versorgen)
    ta hand om; vårda; sköta om
    • ta hand om werkwoord (tar hand om, tog hand om, tagit hand om)
    • vårda werkwoord (vårdar, vårdade, vårdat)
    • sköta om werkwoord (sköter om, skötte om, skött om)
  2. verpflegen (für etwas sorgen; versorgen; sorgen; pflegen)
    sköta; ta hand om; sörja för; bry sig om
    • sköta werkwoord (sköter, skötte, skött)
    • ta hand om werkwoord (tar hand om, tog hand om, tagit hand om)
    • sörja för werkwoord (sörjar för, sörjade för, sörjat för)
    • bry sig om werkwoord (bryr sig om, brydde sig om, brytt sig om)
  3. verpflegen (speisen; füttern; ernähren)
    mata; nära; föda; fodra; bespisa
    • mata werkwoord (matar, matade, matat)
    • nära werkwoord (närar, närade, närat)
    • föda werkwoord (föder, födde, fött)
    • fodra werkwoord (fodrar, fodrade, fodrat)
    • bespisa werkwoord (bespisar, bespisade, bespisat)
  4. verpflegen (versorgen; sorgen; pflegen)
    bry sig om
    • bry sig om werkwoord (bryr sig om, brydde sig om, brytt sig om)
  5. verpflegen (erbeuten; ernähren; speisen; füttern)
    jaga
    • jaga werkwoord (jagar, jagade, jagat)

Conjugations for verpflegen:

Präsens
  1. verpflege
  2. verpflegst
  3. verpflegt
  4. verpflegen
  5. verpflegt
  6. verpflegen
Imperfekt
  1. verpflegte
  2. verpflegtest
  3. verpflegte
  4. verpflegten
  5. verpflegtet
  6. verpflegten
Perfekt
  1. habe verpflegt
  2. hast verpflegt
  3. hat verpflegt
  4. haben verpflegt
  5. habt verpflegt
  6. haben verpflegt
1. Konjunktiv [1]
  1. verpflege
  2. verpflegest
  3. verpflege
  4. verpflegen
  5. verpfleget
  6. verpflegen
2. Konjunktiv
  1. verpflegte
  2. verpflegtest
  3. verpflegte
  4. verpflegten
  5. verpflegtet
  6. verpflegten
Futur 1
  1. werde verpflegen
  2. wirst verpflegen
  3. wird verpflegen
  4. werden verpflegen
  5. werdet verpflegen
  6. werden verpflegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verpflegen
  2. würdest verpflegen
  3. würde verpflegen
  4. würden verpflegen
  5. würdet verpflegen
  6. würden verpflegen
Diverses
  1. verpfleg!
  2. verpflegt!
  3. verpflegen Sie!
  4. verpflegt
  5. verpflegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verpflegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fodra Anfordern
föda Abffüttern; Ernährung; Essen; Futter; Fütterung; Kost; Nahrung; Verpflegung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bespisa ernähren; füttern; speisen; verpflegen
bry sig om für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen
fodra ernähren; füttern; speisen; verpflegen wiederfordern; zurückfordern
föda ernähren; füttern; speisen; verpflegen Nahrung geben; ernähren; erziehen; essen; füttern; gebähren; großbringen; großziehen; nähren; zur Welt bringen
jaga erbeuten; ernähren; füttern; speisen; verpflegen folgen; nachgehen; nachjagen; verfolgen
mata ernähren; füttern; speisen; verpflegen
nära ernähren; füttern; speisen; verpflegen Nahrung geben; ernähren; erquicken; essen; füttern; großziehen; laben; nähren
sköta für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen administrieren; bewirtschaften; bewältigen können; einflößen; eingeben; gewachsen sein; verordnen; verwalten
sköta om pflegen; verpflegen; versorgen
sörja för für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen
ta hand om für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen bewältigen können; gewachsen sein
vårda pflegen; verpflegen; versorgen knuddeln; kuscheln; schmusen; streicheln
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nära beinahe; fast; haarscharf; hart; nahezu

Synoniemen voor "verpflegen":