Spaans

Uitgebreide vertaling voor cargar (Spaans) in het Nederlands

cargar:

cargar werkwoord

  1. cargar (fletar; recargar)
    laden; bevrachten; beladen
    • laden werkwoord (laad, laadt, laadde, laadden, geladen)
    • bevrachten werkwoord (bevracht, bevrachtte, bevrachtten, bevracht)
    • beladen werkwoord (belaad, belaadt, belaadde, belaadden, beladen)
  2. cargar (embarcar; recargar)
    laden; inladen
    • laden werkwoord (laad, laadt, laadde, laadden, geladen)
    • inladen werkwoord (laad in, laadt in, laadde in, laadden in, ingeladen)
  3. cargar
    opladen; op iets laden
  4. cargar
    sjouwen; torsen; zeulen
    • sjouwen werkwoord (sjouw, sjouwt, sjouwde, sjouwden, gesjouwd)
    • torsen werkwoord (tors, torst, torste, torsten, getorst)
    • zeulen werkwoord (zeul, zeult, zeulde, zeulden, gezeuld)
  5. cargar
    uploaden
  6. cargar (llenar; empastar; acolchar; rellenar; colmar)
    plomberen; vullen
    • plomberen werkwoord (plombeer, plombeert, plombeerde, plombeerden, geplobeerd)
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
  7. cargar (facturar; cobrar)
    in rekening brengen; factureren
    • in rekening brengen werkwoord (breng in rekening, brengt in rekening, bracht in rekening, brachten in rekening, in rekening gebracht)
    • factureren werkwoord (factureer, factureert, factureerde, factureerden, gefactureerd)
  8. cargar (estibar; recargar; fletar)
  9. cargar (ordenar; encargar; agobiar; )
    belasten; opdragen
    • belasten werkwoord (belast, belastte, belastten, belast)
    • opdragen werkwoord (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)

Conjugations for cargar:

presente
  1. cargo
  2. cargas
  3. carga
  4. cargamos
  5. cargáis
  6. cargan
imperfecto
  1. cargaba
  2. cargabas
  3. cargaba
  4. cargábamos
  5. cargabais
  6. cargaban
indefinido
  1. cargué
  2. cargaste
  3. cargó
  4. cargamos
  5. cargasteis
  6. cargaron
fut. de ind.
  1. cargaré
  2. cargarás
  3. cargará
  4. cargaremos
  5. cargaréis
  6. cargarán
condic.
  1. cargaría
  2. cargarías
  3. cargaría
  4. cargaríamos
  5. cargaríais
  6. cargarían
pres. de subj.
  1. que cargue
  2. que cargues
  3. que cargue
  4. que carguemos
  5. que carguéis
  6. que carguen
imp. de subj.
  1. que cargara
  2. que cargaras
  3. que cargara
  4. que cargáramos
  5. que cargarais
  6. que cargaran
miscelánea
  1. ¡carga!
  2. ¡cargad!
  3. ¡no cargues!
  4. ¡no carguéis!
  5. cargado
  6. cargando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

cargar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cargar
    de bevrachting; de vracht
  2. el cargar
    het laden
    • laden [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. el cargar (carga)
    de belasting

Vertaal Matrix voor cargar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belasting carga; cargar carga impositiva; costas; coste; costes; costo; derechos; exacción; expensas; gastos; imposición; impuesto; recargo; recaudación; tasa
bevrachting cargar
in rekening brengen cargar en cuenta
inladen cargamento; embarque
laden cargar
vracht cargar camionada; carga; cargamento; cargo; flete; lastre; peso; tonelada
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beladen cargar; fletar; recargar
belasten agobiar; cargar; encargar; gravar; mandar; ordenar; pesar sobre
bevrachten cargar; fletar; recargar
factureren cargar; cobrar; facturar
in rekening brengen cargar; cobrar; facturar
inladen cargar; embarcar; recargar
laden cargar; embarcar; fletar; recargar cargar un fusil
op iets laden cargar
opdragen agobiar; cargar; encargar; gravar; mandar; ordenar; pesar sobre dar orden de; dar un encargo; decretar; encargar; encomendar; instruir; mandar; obligar; ordenar
opladen cargar
opladen elektriciteit cargar; estibar; fletar; recargar
opnieuw laden cargar; estibar; fletar; recargar recargar
plomberen acolchar; cargar; colmar; empastar; llenar; rellenar
sjouwen cargar
torsen cargar alcanzar; llevar; sufrir
uploaden cargar
vullen acolchar; cargar; colmar; empastar; llenar; rellenar acolchar; colmar; llenar; llenar hasta el borde; rellenar
zeulen cargar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
uploaden carga
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beladen agobiado; cargado

Synoniemen voor "cargar":


Wiktionary: cargar

cargar
verb
  1. een lading aanbrengen op een lastdier of een voer- of vaartuig
  2. gewichten plaatsen op
  3. scheepvaart|nld (overgankelijk) (zeilen) inkorten of gorden door het doorhalen van de daartoe bestemde touwen
  4. lopen met een zware lading
  5. opzettelijk beladen met extra gewicht

Cross Translation:
FromToVia
cargar dragen carry — to transport by lifting
cargar inladen load — to put a load on
cargar inlezen; laden load — to read into memory
cargar afschrijven abbuchen — (transitiv) einen Geldbetrag von einem Konto rechnerisch abziehen, subtrahieren
cargar uploaden uploadenEDV: einen Upload durchführen; Daten online an einen anderen Rechner oder Server schicken
cargar laden; belasten met; opdracht geven; opdragen chargergarnir d’une charge.
cargar ergeren; tegenstaan; vermoeien; vervelen ennuyer — Traductions à trier suivant le sens
cargar ergeren; tegenstaan; vermoeien; vervelen; ontkrachten fatigueraffaiblir par une trop grande dépense de force.
cargar ergeren; tegenstaan; vermoeien; vervelen lasser — désuet|fr rendre las.

Verwante vertalingen van cargar