Spaans

Uitgebreide vertaling voor pastor (Spaans) in het Nederlands

pastor:

pastor [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el pastor (guía espiritual; eclesiástico)
    de pastoor; geestelijk herder; de hoeder
  2. el pastor (cura; clérigo; párroco; eclesiástico; guía espiritual)
    de herder
    • herder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. el pastor (párroco; cura)
    de pastor; de predikant
    • pastor [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • predikant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. el pastor (curador de almas; guía espiritual; cura; )
    de zielzorger
  5. el pastor (pastor protestante; capellán)
    de dominee; de prediker; de predikant; de voorganger
    • dominee [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • prediker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • predikant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • voorganger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. el pastor (eclesiástico; guía espiritual)
    de geestelijke; bedienaar van de godsdienst; de broeder
  7. el pastor (mozo)
    de herdersjongen
  8. el pastor
    de scheper
    • scheper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  9. el pastor
    de veehoeder
  10. el pastor
    schapenhoeder; de hoeder
  11. el pastor
    de veehoeder; de herder
    • veehoeder [de ~] zelfstandig naamwoord
    • herder [de ~] zelfstandig naamwoord
  12. el pastor (orador; predicador; cura; )
    de verkondiger

Vertaal Matrix voor pastor:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedienaar van de godsdienst eclesiástico; guía espiritual; pastor
broeder eclesiástico; guía espiritual; pastor auxiliar de clínica; camillero; cofrade; cura; enfermero; fraile; hermano; hermano lego; monje; padre
dominee capellán; pastor; pastor protestante
geestelijk herder eclesiástico; guía espiritual; pastor
geestelijke eclesiástico; guía espiritual; pastor padre; sacerdote
herder clérigo; cura; eclesiástico; guía espiritual; pastor; párroco
herdersjongen mozo; pastor
hoeder eclesiástico; guía espiritual; pastor
pastoor eclesiástico; guía espiritual; pastor
pastor cura; pastor; párroco
predikant capellán; cura; pastor; pastor protestante; párroco
prediker capellán; pastor; pastor protestante
schapenhoeder pastor
scheper pastor
veehoeder pastor
verkondiger cura; orador; pastor; pastor protestante; precursor; predecesor; predicador; párroco
voorganger capellán; pastor; pastor protestante precursor
zielzorger clérigo; cura; curador de almas; eclesiástico; guía espiritual; pastor; párroco
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geestelijke espiritual

Verwante woorden van "pastor":


Synoniemen voor "pastor":


Wiktionary: pastor


Cross Translation:
FromToVia
pastor herder HirteLandwirtschaft: Besitzer und Hüter einer Tierherde
pastor pastor; dominee; pastoor HirteReligion: kirchliches Gemeindeoberhaupt, Seelenhirte
pastor schaapherder SchafhirtePerson, die eine Schafherde hütet
pastor herder; schaapherder shepherd — a person who tends sheep
pastor abt; abbé; geestelijke; pastoor; pastor; zielszorger; zielverzorger; priester; weleerwaarde abbé — À trier
pastor geestelijke; pastoor; pastor; zielszorger; zielverzorger; priester curéprêtre de l'église catholique romaine pourvoir d’une cure.
pastor herder; dominee; pastor; predikant; voorganger; zielszorger; zielverzorger pasteurberger ; pâtre. — note Dans cette acception, il ne se dit guère qu’en parlant des peuples anciens et dans le style poétique.
pastor priester prêtre — ecclésiastique
pastor herder pâtre — éleva|fr Celui qui garde, qui fait paître des troupeaux de bœufs, de vaches, de chèvres, etc.

Verwante vertalingen van pastor