Frans

Uitgebreide vertaling voor animer (Frans) in het Nederlands

animer:

animer werkwoord (anime, animes, animons, animez, )

  1. animer (stimuler; encourager; provoquer; )
    stimuleren; aanzetten; aansporen; animeren
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • animeren werkwoord (animeer, animeert, animeerde, animeerden, geanimeerd)
  2. animer (inspirer; vivifier; stimuler; enthousiasmer)
    inspireren; bezielen; een inspirerende werking hebben
  3. animer (inciter; motiver; encourager; )
    motiveren
    • motiveren werkwoord (motiveer, motiveert, motiveerde, motiveerden, gemotiveerd)
  4. animer (activer; stimuler)
    activeren
    • activeren werkwoord (activeer, activeert, activeerde, activeerden, geactiveerd)
  5. animer (ranimer; raviver; aviver; vitaliser; vivifier)
    opwekken; tot leven wekken; activeren; reanimeren; verlevendigen; opleven
    • opwekken werkwoord (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • tot leven wekken werkwoord (wek tot leven, wekt tot leven, wekte tot leven, wekten tot leven, tot leven gewekt)
    • activeren werkwoord (activeer, activeert, activeerde, activeerden, geactiveerd)
    • reanimeren werkwoord
    • verlevendigen werkwoord (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)
    • opleven werkwoord (leef op, leeft op, leefde op, leefden op, opgeleefd)
  6. animer (exhorter; inciter; éperonner; )
    aansporen; aanjagen; opjutten; porren
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • aanjagen werkwoord (jaag aan, jaagt aan, joeg aan, joegen aan, aangejaagd)
    • opjutten werkwoord (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • porren werkwoord (por, port, porde, porden, gepord)
  7. animer (inciter à; provoquer; stimuler; )
    aanzetten tot; provoceren; instigeren
    • aanzetten tot werkwoord
    • provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • instigeren werkwoord (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)
  8. animer (motiver; encourager; stimuler; )
    stimuleren; aanmoedigen; prikkelen; iemand motiveren
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanmoedigen werkwoord (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • prikkelen werkwoord (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • iemand motiveren werkwoord
  9. animer (inspirer; stimuler; vivifier; enthousiasmer; suggérer)
    inspireren; ingeven; inboezemen
    • inspireren werkwoord (inspireer, inspireert, inspireerde, inspireerden, geïnspireerd)
    • ingeven werkwoord (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • inboezemen werkwoord (boezem in, boezemt in, boezemde in, boezemden in, ingeboezemd)
  10. animer (stimuler; enflammer; vivifier; activer; raviver)
    aanmoedigen; activeren; opwekken; oppeppen; stimuleren; bezielen
    • aanmoedigen werkwoord (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • activeren werkwoord (activeer, activeert, activeerde, activeerden, geactiveerd)
    • opwekken werkwoord (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • oppeppen werkwoord (pep op, pept op, pepte op, pepten op, opgepept)
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • bezielen werkwoord (beziel, bezielt, bezielde, bezielden, bezield)
  11. animer (réveiller en secouant; inciter; attiser; stimuler)
  12. animer (encourager; inciter; applaudir; )
    aanmoedigen; aanvuren; toemoedigen; bemoedigen; stimuleren
    • aanmoedigen werkwoord (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • aanvuren werkwoord (vuur aan, vuurt aan, vuurde aan, vuurden aan, aangevuurd)
    • toemoedigen werkwoord (moedig toe, moedigt toe, moedigde toe, moedigden toe, toegemoedigd)
    • bemoedigen werkwoord (bemoedig, bemoedigt, bemoedigde, bemoedigden, bemoedigd)
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)

Conjugations for animer:

Présent
  1. anime
  2. animes
  3. anime
  4. animons
  5. animez
  6. animent
imparfait
  1. animais
  2. animais
  3. animait
  4. animions
  5. animiez
  6. animaient
passé simple
  1. animai
  2. animas
  3. anima
  4. animâmes
  5. animâtes
  6. animèrent
futur simple
  1. animerai
  2. animeras
  3. animera
  4. animerons
  5. animerez
  6. animeront
subjonctif présent
  1. que j'anime
  2. que tu animes
  3. qu'il anime
  4. que nous animions
  5. que vous animiez
  6. qu'ils animent
conditionnel présent
  1. animerais
  2. animerais
  3. animerait
  4. animerions
  5. animeriez
  6. animeraient
passé composé
  1. ai animé
  2. as animé
  3. a animé
  4. avons animé
  5. avez animé
  6. ont animé
divers
  1. anime!
  2. animez!
  3. animons!
  4. animé
  5. animant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor animer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanjagen propulsion
aanmoedigen aiguillon; encouragement; exciter; incitation; inciter; stimulant; stimulation; stimuler
aansporen activation; aiguillon; allumage; encouragement; excitation; incitation; mise en marche; propulsion; réconfort; soutien; stimulant; stimulation; support
aanvuren exciter; inciter; stimuler
aanzetten aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
instigeren excitation; instigation
opwekken excitation; instigation
porren bourrade
provoceren provocation
stimuleren aiguillon; avancements; encouragement; exciter; incitation; inciter; promotions; stimulant; stimulation; stimulations; stimuler
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanjagen activer; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; tisonner; éperonner
aanmoedigen acclamer; activer; aggraver; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; enflammer; exciter; exciter à; inciter; motiver; ovationner; ranimer; raviver; stimuler; tisonner; vivifier; éperonner acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; faciliter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier
aansporen activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; provoquer; stimuler; tisonner; éperonner; être l'instigateur de actionner; aguillonner; convier; encourager à; exciter; inciter; inviter; mettre en marche; pousser; presser; s'empresser; stimuler
aanvuren acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier
aanzetten activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de affiler; affûter; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; brancher sur; convier; encourager à; exciter; faire fonctionner; faire marcher; inciter; inviter; limer; mettre en circuit; mettre en marche; polir; pousser en avant; presser; propulser; s'empresser; semer la discorde; stimuler; tailler; énerver; établir le contact
aanzetten tot activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
activeren activer; animer; aviver; enflammer; ranimer; raviver; stimuler; vitaliser; vivifier activer; déclencher
animeren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
bemoedigen acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner aider; apaiser; appuyer; collaborer; consoler; remonter le moral; réconforter; soulager; soutenir
bezielen activer; animer; enflammer; enthousiasmer; inspirer; raviver; stimuler; vivifier acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier
een inspirerende werking hebben animer; enthousiasmer; inspirer; stimuler; vivifier
iemand motiveren activer; aggraver; animer; attiser; encourager; inciter; motiver; ranimer; stimuler; éperonner
inboezemen animer; enthousiasmer; inspirer; stimuler; suggérer; vivifier
ingeven animer; enthousiasmer; inspirer; stimuler; suggérer; vivifier administrer; appliquer; apprécier; conjecturer; conseiller; couler à l'oreille; deviner; dicter; donner un médicament; déterminer; estimer; faire avaler; faire consommer; faire prendre; faire une expertise; fixer; indiquer; insinuer; priser; prédire; recommander; souffler; suggérer; taxer; verser; évaluer
inspireren animer; enthousiasmer; inspirer; stimuler; suggérer; vivifier
instigeren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
motiveren activer; aiguillonner; animer; aviver; encourager; exciter; inciter; inciter à; motiver; stimuler
opjutten activer; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; tisonner; éperonner allumer; ameuter; animer quelqu'un; exciter; inciter; monter la tête à quelqu'un; semer la discorde; énerver
opleven animer; aviver; ranimer; raviver; vitaliser; vivifier reprendre ses forces; se réanimer
oppeppen activer; animer; enflammer; raviver; stimuler; vivifier
opwekken activer; animer; aviver; enflammer; ranimer; raviver; stimuler; vitaliser; vivifier actionner; aguillonner; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; mettre en marche; picoter; piquer; pousser; stimuler
porren activer; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; tisonner; éperonner donner un bourrade à; donner un coup de coude à
prikkelen activer; aggraver; animer; attiser; encourager; inciter; motiver; ranimer; stimuler; éperonner actionner; aguillonner; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; mettre en marche; picoter; piquer; pousser; stimuler
provoceren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de inciter à; provoquer; susciter
reanimeren animer; aviver; ranimer; raviver; vitaliser; vivifier
stimuleren acclamer; activer; aggraver; aiguillonner; aiguiser; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; enflammer; exciter; exciter à; inciter; inciter à; motiver; ovationner; provoquer; ranimer; raviver; stimuler; tisonner; vivifier; éperonner; être l'instigateur de actionner; aguillonner; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; mettre en marche; picoter; piquer; pousser; stimuler
toemoedigen acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner
tot leven wekken animer; aviver; ranimer; raviver; vitaliser; vivifier
verlevendigen animer; aviver; ranimer; raviver; vitaliser; vivifier rafraîchir; renouveler; se rafraîchir
wakker schudden animer; attiser; inciter; réveiller en secouant; stimuler

Synoniemen voor "animer":


Wiktionary: animer

animer
verb
  1. douer de vie un corps organiser.
animer
verb
  1. moed inspreken
  2. opmonteren, opvrolijken

Cross Translation:
FromToVia
animer modereren; ontvangen; onderbrengen host — perform the role of a host

Verwante vertalingen van animer