Frans

Uitgebreide vertaling voor énerver (Frans) in het Nederlands

énerver:

énerver werkwoord (énerve, énerves, énervons, énervez, )

  1. énerver (irriter; agacer; piquer; s'irriter)
    irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
    • irriteren werkwoord (irriteer, irriteert, irriteerde, irriteerden, geïrriteerd)
    • vervelen werkwoord (verveel, verveelt, verveelde, verveelden, verveeld)
    ergeren
    – iets doen wat hij vervelend vindt 1
    • ergeren werkwoord (erger, ergert, ergerde, ergerden, geërgerd)
      • ik erger hem met die muziek1
  2. énerver (inciter; allumer; ameuter; exciter; semer la discorde)
    aanzetten; opfokken; opruien; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • opfokken werkwoord (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
    • opruien werkwoord (rui op, ruit op, ruide op, ruiden op, opgeruid)
    • poken werkwoord
    • ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • opstoken werkwoord (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • opjutten werkwoord (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • aanwakkeren werkwoord (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • aanstoken werkwoord (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
  3. énerver (attiser; aviver; agacer; )
    stoken; opstoken; poken; aanblazen; aanstoken; oppoken; aanwakkeren
    • stoken werkwoord (stook, stookt, stookte, stookten, gestookt)
    • opstoken werkwoord (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • poken werkwoord
    • aanblazen werkwoord (blaas aan, blaast aan, blies aan, bliezen aan, aangeblazen)
    • aanstoken werkwoord (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
    • oppoken werkwoord (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • aanwakkeren werkwoord (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
  4. énerver
    nerveus maken
    • nerveus maken werkwoord (maak nerveus, maakt nerveus, maakte nerveus, maakten nerveus, nerveus gemaakt)

Conjugations for énerver:

Présent
  1. énerve
  2. énerves
  3. énerve
  4. énervons
  5. énervez
  6. énervent
imparfait
  1. énervais
  2. énervais
  3. énervait
  4. énervions
  5. énerviez
  6. énervaient
passé simple
  1. énervai
  2. énervas
  3. énerva
  4. énervâmes
  5. énervâtes
  6. énervèrent
futur simple
  1. énerverai
  2. énerveras
  3. énervera
  4. énerverons
  5. énerverez
  6. énerveront
subjonctif présent
  1. que j'énerve
  2. que tu énerves
  3. qu'il énerve
  4. que nous énervions
  5. que vous énerviez
  6. qu'ils énervent
conditionnel présent
  1. énerverais
  2. énerverais
  3. énerverait
  4. énerverions
  5. énerveriez
  6. énerveraient
passé composé
  1. ai énervé
  2. as énervé
  3. a énervé
  4. avons énervé
  5. avez énervé
  6. ont énervé
divers
  1. énerve!
  2. énervez!
  3. énervons!
  4. énervé
  5. énervant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor énerver:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstoken attisement; excitation; provocation; tisonnement
aanzetten aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
ophitsen attisement; excitation; provocation; tisonnement
opstoken attisement; excitation; provocation; tisonnement
poken fourgons; tisonniers
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanblazen activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; attiser; faire monter; ranimer; souffler sur; stimuler; tisonner
aanstoken activer; agacer; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; attiser; exciter à
aanwakkeren activer; agacer; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; aiguillonner; attiser; aviver; exciter; faire monter; inciter; ranimer; souffler sur; stimuler; tisonner
aanzetten allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver activer; affiler; affûter; aiguillonner; aiguiser; allumer; animer; attiser; brancher sur; convier; encourager; encourager à; exciter; faire fonctionner; faire marcher; inciter; inciter à; inviter; limer; mettre en circuit; mettre en marche; polir; pousser en avant; presser; propulser; provoquer; s'empresser; stimuler; tailler; éperonner; établir le contact; être l'instigateur de
ergeren agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
irriteren agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
nerveus maken énerver
op de zenuwen werken agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
opfokken allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver faire l'élevage de; élever
ophitsen allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver chasser; inciter à; presser; provoquer; susciter
opjutten allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver activer; animer; animer quelqu'un; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; monter la tête à quelqu'un; presser; tisonner; éperonner
oppoken activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; agiter; aiguillonner; attiser; aviver; bouger; exciter; exciter à; inciter; mettre en émoi; pousser; ranimer; remuer; stimuler; tisonner
opruien allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver
opstoken activer; agacer; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; agiter; attiser; bouger; exciter à; mettre en émoi; pousser; remuer
poken activer; agacer; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver
stoken activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver distiller
vervelen agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver embêter; ennuyer

Synoniemen voor "énerver":


Wiktionary: énerver

énerver
verb
  1. gevoelens van onvrede veroorzaken

Cross Translation:
FromToVia
énerver van zijn stuk brengen; overstuur maken; verontrusten upset — make (a person) angry, distressed or unhappy
énerver ergeren vex — to annoy

Verwante vertalingen van énerver